Analyse: Wijzigingen verminken architectuur kerkorde PKN
Terug naar de basis. Dat moest de rode draad worden in de vernieuwing van de structuur van de Protestantse Kerk in Nederland in het kader van de toekomstvisie ”Kerk 2025: waar een Woord is, is een weg”. Nu alle voorgestelde vernieuwingen in kerkordetaal moeten worden omgezet, blijkt dat nog niet zo eenvoudig.
Het generaal college voor de kerkorde (GCKO) legt de generale synode van de Protestantse Kerk, die op 17 en 18 november vergadert, het eerste deel voor van de vernieuwingen die nodig zijn in verband met het vormen van elf regionale synodes of classes (zie: ”Nog geen naam voor ‘classes’ PKN”). De PKN telt nu 75 classes, maar de kerk wil drastisch snijden in deze bestuurslaag. Een van de redenen daarvoor is de terugloop van het ledental waardoor het bijna niet mogelijk is om alle functies te vervullen. Bovendien krijgen de elf regionale synodes andere bevoegdheden dan de huidige classes. De voorzitter ervan wordt een vrijgestelde predikant die min of meer het werk van een bisschop krijgt, al wordt hij of zij niet zo aangeduid.
Het eerste deel van de kerkordewijzigingen dat nu aan de synode wordt voorgelegd, is niet alleen omvangrijk –52 bladzijden– maar ook ingrijpend. Zo worden niet alleen alle ordinanties (verordeningen) gewijzigd die gaan over de huidige classes, maar moeten in die ordinanties ook alle nieuwe bevoegdheden van de regionale synodes worden beschreven. Een naamswijziging van de nieuwe classes betekent een wijziging van de grondleggende artikelen van de kerkorde.
Wie door de brij aan wijzigingsvoorstellen probeert heen te kijken, ziet dat de Protestantse Kerk probeert de bestuursstructuur inderdaad te vereenvoudigen. Zo hoeven de generale en de kleine synode zich straks over veel zaken niet meer uit te spreken. Als een groep gemeenteleden in een grotere gemeente bijvoorbeeld wil komen tot de vorming van een wijkgemeente van bijzondere aard, hoeft noch de regionale synode noch de kleine of de generale synode daarover te beslissen. Instemming van de algemene kerkenraad is voldoende. Mocht er een verschil van mening zijn, dan proberen de visitatoren te bemiddelen.
Toch blijft het voor de kerk niet gemakkelijk om de bestuursstructuur te vereenvoudigen, blijkt wel uit de voorstellen van het GCKO. Zo heeft een regionale synode met twintig leden volgens dit college een goede omvang. Maar omdat de kleinste regionale synode 150 en de grootste 283 gemeenten omvat, stelt het college voor dat er wel een bandbreedte mag zijn in de omvang. Daarom moet de regionale synode minimaal twintig en maximaal dertig leden tellen.
Afvaardiging
Belangrijker is de vraag welke kerkenraad wel en welke geen ambtsdragers mag afvaardigen naar de regionale synode. Het GCKO stelt terecht dat door het feit dat niet langer iedere kerkenraad vertegenwoordigd is op de regionale synode er „onmiskenbaar” een breuk wordt geslagen met het verleden. Ook levert deze vorm van afvaardigen spanningen op met de presbyteriaal-synodale structuur van de Protestantse Kerk. Dit klemt temeer omdat er onder de gemeenten in de PKN grote liggingsverschillen zijn.
Het GCKO onderkent dit en wil daarom dat alle kerkenraden betrokken worden bij het samenstellen van de afvaardiging naar de regionale synode door het opstellen van een groslijst. De regionale synode zou daaruit dan zelf een kieslijst moeten samenstellen. Ambtsdragers worden voor een periode van vijf jaar in de regionale synode gekozen.
Alle veranderingen in ogenschouw nemend, kan het bijna niet anders of de Protestantse Kerkorde zal toch grondiger op de schop gaan dan nu wordt voorgesteld. Het GCKO houdt nu namelijk in alle wijzigingen de huidige structuur van de kerkorde aan.
De architectuur van de Protestantse Kerkorde wordt door de nu voorgestelde verbouwing in ieder geval flink verminkt. Het is daarbij veelzeggend dat een van de leden van het college vindt dat de wijzigingen die worden aangebracht in de kerkstructuur en in de kerkorde te ingrijpend zijn.