De viool was al ‘bezet’ door zijn broer. Daarom koos Laurens de Man als kind voor de piano. Intussen heeft hij diverse concoursen gewonnen, en groeit zijn concertpraktijk.
Hij woont dicht bij het conservatorium in Amsterdam, waar hij juni dit jaar cum laude zijn masterdiploma orgel behaalde. In diezelfde maand zette hij in Maassluis het 24e Govert van Wijn Orgelconcours op zijn naam. Zijn pianomaster hoopt hij volgend jaar af te ronden.
Zes uur studeren per dag is voor Laurens de Man (23) niks bijzonders. „Sinds kort heb ik een klavichord op mijn kamer. Het is een zacht instrument, dus ik zit tegenwoordig ook ’s nachts op Bachs muziek te studeren. Niet zo gezond”, glimlacht hij, „maar dat gevoel is wel heel bijzonder. Op een klavichord moet je iedere noot bewust spelen met het juiste gewicht en toucher.”
De Man groeide op in Brabant, in het dorpje Rosmalen. „Mijn vader is hervormd, van de Gereformeerde Bond, mijn moeder christelijk gereformeerd. We waren toch een beetje de eenzame protestanten in rooms-katholiek gebied. Mijn ouders spelen zelf geen instrument, maar hebben mij wel altijd gestimuleerd muziek te maken. Toen ik zes jaar oud was, ben ik begonnen met pianoles. Ik heb geen idee waarom ik zei: doe mij maar een piano. Dat leek me gewoon wel wat. Vanaf m’n elfde jaar ben ik orgel erbij gaan doen – een kerkelijk instrument, zodat ik diensten kon begeleiden. Ik ben organist geweest in Den Bosch, in de gemeente van de Gereformeerde Bond. Daar speel ik nog steeds als ik weleens vrij heb. Het is helaas een erg kleine gemeente geworden.”
Wat boeit u in beide instrumenten?
„De piano is enorm veelzijdig, omdat er eindeloos veel solorepertoire voor is geschreven. Dat begint bij Bach en loopt door tot de moderne muziek. Ook werken van voor Bachs tijd kun je mooi op piano spelen. Bijna iedere componist van betekenis heeft wel pianorepertoire geschreven. Ik ken klarinettisten die het hele repertoire voor klarinet thuis hebben liggen. Dat ga je bij piano bijna niet meemaken.
Het orgel, sterk verbonden met de kerk, heeft van zichzelf een enorme sfeer. Een orgel is een soort karakter dat je ontmoet, een persoon bijna. Geen orgel is hetzelfde. Het heeft een beperkt soort repertoire, omdat orgelmuziek gerelateerd is aan het christendom. De uitdaging is er ook eens wat anders mee te doen.”
De meeste mensen in Nederland hebben negatieve associaties bij een orgel. Ziet u dat als belemmering of als uitdaging?
„Het is enerzijds een belemmering. Met het orgel zit je in een raar soort niche. Ik heb afgelopen zomer een paar orgelconcerten gegeven met andere instrumentalisten, met wie ik als pianist vaak samenspeel. De reacties zijn grappig. Ze reageren heel open op het instrument, en op bepaalde klankkleuren, die ze soms ook lelijk vinden. Je moet niet op een Vox Humana met een tremulant gaan spelen, dan barsten ze in lachen uit. Een fuga van Bach daarentegen vinden ze fascinerend. Je merkt aan de reacties precies wat de knelpunten zijn bij de populariteit van het instrument.”
U bent vaste bespeler van het Bätzorgel in de Janskerk in Utrecht. Wat houdt die rol in?
„Elke zondagmorgen is hier een dienst van de Evangelische Universiteitsgemeente, een zogenaamde „wijkgemeente van bijzondere aard” van de Protestantse Gemeente in Utrecht. Er komen dan gemiddeld tussen de 80 en de 140 mensen. We zijn vooruitstrevend, maar op een goeie manier, vind ik. De mensen houden van muziek, en er is een koor. Elke keer als het koor zingt –een keer in de twee weken en op feestdagen– speel ik op de vleugel en op het orgel. We zingen allerlei nieuwe liederen, onder andere uit het Liedboek van 2013. We hebben geen inleidend orgelspel voor de dienst, maar een moment van orgel- of pianomuziek van drie of vier minuten aan het begin van de dienst. Ik speel dan een fuga van Bach of een sonate van Scarlatti. Iedereen is stil en luistert.”
Welke componist inspireert u?
„Het antwoord is niet origineel, maar Bach is voor honderd procent geweldige muziek, in ieder opzicht, technisch en spiritueel. Daarnaast heb je een hele rij mensen die ongelooflijk zijn, variërend van Sweelinck tot Poulenc en Brahms. Ik volg het bijvak klavecimbel. Als ik dan muziek van John Bull speel, is dat zó mooi. Dan wil je gewoon een tijdje niks anders.”
U hebt diverse prijzen gewonnen, onlangs nog tijdens een Bachconcours in Würzburg. Hoe kijkt u daarop terug?
„Het geeft altijd de nodige stress als je aan zoiets meedoet. Maar als het goed gaat, is het leuk, en je leert er echt heel veel van. Het was het eerste grote pianoconcours waaraan ik meedeed, met veertig deelnemers, drie rondes en anderhalf uur repertoire. Dan zit je daar tien dagen met Aziaten en Russen in het conservatorium te studeren, je wordt helemaal gek. Het was voor mij een nieuwe, ook wel vermoeiende ervaring. De eerste en derde prijs werden niet uitgereikt – alleen een tweede, en ik had een vierde. Een beetje vreemd was dat wel, als je hoort dat het de derde keer op rij was dat de eerste prijs niet werd uitgereikt. De jury vond de kwaliteit daarvoor niet hoog genoeg. Toch vond ik het absoluut een fijne belevenis.”
Hebt u last van stress?
„Als ik het repertoire goed heb voorbereid, ben ik wel gestrest voor het spelen, maar onder het spelen gaat het meestal wel. Als de muziek stroomt, kun je daarin meegaan. Als ik weet dat iets niet goed is met de voorbereiding kan het fout gaan, want dan weet ik dat er gevaarlijke punten zijn.”
Wat zijn uw plannen voor de toekomst?
„Ik wil volgend jaar afstuderen, en daarna vooral verdergaan met waar ik nu mee bezig ben. Op dit moment speel ik regelmatig concerten, als pianist en organist. Ruimte voor lesgeven heb ik dan ook niet. Concerten geven vind ik heel leuk: je komt overal, in de gekste dorpen én op de mooiste plekken. Graag zou ik ook nog verdere lessen volgen ter verbreding en verdieping. En er komt een cd, volgend jaar.
Ik speel ook graag en veel kamermuziek; zo vorm ik sinds 2012 met twee medestudenten van het conservatorium het Chimaera Trio (klarinet, cello en piano). Er zijn heel mooie stukken voor die combinatie geschreven, onder anderen door Beethoven, Glinka en Brahms. Daarnaast arrangeren we zelf allerlei muziek, van Pachelbel tot Piazzolla, om het repertoire uit te breiden. Zo hebben we laatst tijdens het Amsterdamse Grachtenfestival een programma gespeeld met eigen arrangementen van muziek van onder andere Gustav Mahler en zijn vrouw Alma. Dat kost heel veel tijd. Ik werk namelijk niet met een muziekprogramma, maar schrijf ouderwets-koppig met de hand. Op die manier leer je de muziek heel intens, noot voor noot, kennen. Ik wil die intensiteit vasthouden in al mijn activiteiten!”