Wonen in het best bewaarde geheim van Vlissingen
Het lijkt wel een fort, het Cornelia Quackshofje in de Vlissingse binnenstad. Je kunt er aan alle kanten omheen rijden. Overal rijzen de muren op. Slechts aan één kant is er een smalle trap omhoog.
Wie de moed heeft om de trap te beklimmen, wordt getrakteerd op een van de best bewaarde geheimen van Vlissingen. Zelfs geboren en getogen Vlissingers weten niet altijd wat er achter deze muren te zien is: een binnenplaats met grote bomen, met daaromheen een soort peperkoekhuisjes, die zo afkomstig lijken te zijn uit een sprookje.
De bewoonster die het in deze verscholen maar ook krap bemeten lusthof het langst volhoudt, is Elly van der Bliek (68), samen met haar man Willem. Van der Bliek groeide op in Rilland-Bath. In feite is ze zelfs een beetje Vlissings. „Mijn vader is hier in 1905 geboren, en hij heeft vlak bij dit hofje gewoond. Dat ontdekte ik pas toen ik hier woonde. Mijn vader is overleden toen ik heel jong was.”
Onbewust trok ze letterlijk terug naar haar roots, toen ze in 1999 samen met haar man een van de dertien huisjes aan de Zeemanserve huurde. Op dat moment was ze al een poosje aan het zoeken naar geschikte woonruimte in Zeeland. „We woonden toen in Roosendaal, maar het bedrijf waar ik werkte, ging failliet. We woonden in een groot huis, met een grote tuin. De kinderen waren de deur al uit.”
Op een dag kocht ze een plattegrond van Vlissingen. Iedere keer als er in de huis-aan-huisbladen een woning in de stad stond aangeboden, zocht ze op waar het huis stond. „Soms pakte ik de auto, reed ik naar Vlissingen en bekeek ik de buurt.”
Vreselijk
Zo deed ze het ook toen er een woning in het hofje vrijkwam. „Ik keek door de brievenbus naar binnen en dacht: Dit ziet er vreselijk uit. Kort daarop ben ik er met mijn zus heen gegaan. Die zei: Je moet erdoorheen kijken, Elly. Een behangetje, een beetje schilderen, en je zult zien: het ziet er al heel anders uit.”
Ze liet zich overtuigen en overtuigde ook haar man Willem. Dat was niet het moeilijkste. „Als hij een stoel, een bed en een tafel heeft, vindt hij het al goed.”
Maar zelfs Willem had op een gegeven moment moeite om erdoorheen te kijken. „Hij is hier met zijn vader en oom bezig geweest. Maar op een dag belde hij naar Roosendaal. El, zei hij, ik zie het echt niet meer zitten. Dan was hij dagenlang met het plafond bezig geweest, en dan kwam de nicotine er wéér doorheen. Of neem een afvoer voor de wasmachine. Die was er niet. De woningstichting zei: Niemand heeft hier een wasmachine.”
Van der Bliek en haar man beten én bijten door. De poreuze steentjes in de muren –volgens de bewoonster uit 1643– blijven veel vocht vasthouden. „Deze huisjes zijn gebouwd op de afvalberg van een zoutwinning in de 17e eeuw. Het vocht in die berg trekt omhoog. Na tien jaar dachten we dat de muren droog zouden blijven, maar dat is nog altijd niet het geval.”
Het is maar een kleine greep uit de ongemakken. Lange tijd hadden de ramen geen dubbel glas. Bovendien hebben de huisjes nog maar een paar jaar een eigen verwarmingsketel. „Daarvoor was er een ketel voor de hele hof. Er zat een sensor op de bleek. Het moest echt koud zijn, anders sloeg de verwarming niet aan. En er zat een tijdklok op. Om 23.00 uur ging hij uit. Blijkbaar vond men dat een goede tijd om naar bed te gaan.”
Regels
Maar ach, vroeger was het nog veel erger. Toen was er een gezamenlijk „privaat” op de binnenplaats. Huisregels uit 1870, opgehangen op de binnenplaats, herinneren eraan. „De bewoners zijn verplicht bij beurten de privaten te onderhouden”, luidt artikel 5. En artikel 4 verbiedt de bewoners op zondag hun wasgoed te drogen te hangen.
Die tijd is voorbij. Toch zijn er nog altijd regels: alleen huurders van boven de 50 zijn welkom. En ze mogen niet te veel verdienen. Ook de sociale controle is nog altijd sterk, weet Van der Bliek. „Gelukkig wel. Hier kijken we naar elkaar om. In de winter kookt een buurvrouw een grote pan snert en gaat ze langs de deuren. En als we iemand een paar dagen niet gezien hebben, vragen we aan elkaar of er iets is. Niet op een vervelende manier; het is juist positief. Hier wonen ook mensen van boven de zeventig.”
Voor Van der Bliek is het zonneklaar: zelf hoopt ze er ook nog te wonen als ze die leeftijd heeft. „Wij hebben niet veel nodig.” Ze tikt met haar vinger op de tafel. „Wij gaan hier niet weg.”
>>rd.nl/hofbewoners
----
Huisjes voor berooide Vlissingse weduwen
De Gouden Eeuw, dat klinkt als een tijd van pracht en praal – zéker in Vlissingen, een stad die over een rijke vloot beschikte. Maar de werkelijkheid was voor veel Vlissingers in de 17e eeuw bitter. Zeelieden kwamen om gedurende zeeslagen onder leiding van admiraal Michiel de Ruyter. Anderen stierven terwijl ze op reis waren naar verre oorden. De weduwen bleven berooid achter.
De Haagse Cornelia Quack, zelf weduwe, trok zich het lot van deze vrouwen aan. Op een afvalberg van de zoutwinning, vlak bij de Vlissingse boulevard, verrees in 1643 op haar kosten een hofje dat 23 huisjes telde. Zeemanserve, heette het al snel. De huisjes waren piepklein, maar voldeden als onderkomen voor de weduwen.
Wat weduwe Quack waarschijnlijk niet had voorzien, is dat haar hofje de eeuwen zou verduren. Goed, het werd meermalen grondig gerenoveerd en het aantal woningen werd teruggebracht tot 13, maar anno 2016 is de sfeer van ooit aan de Zeemanserve nog altijd te proeven.
----
Hofbewoners
Dit is de vierde aflevering van een serie portretten van mensen die in een historisch hofje wonen. Vandaag: de Zeemanserve in Vlissingen. Maandag: het Van Brants Rus Hofje in Amsterdam.