Overzichtelijke opties, maar een ingewikkelde keuze
DEN HAAG. Overzichtelijker kon de keuze vandaag in het stemhokje niet zijn: voor of tegen. Het kabinet heeft na 21.00 uur woensdagavond –gesteld dat de uitslag een ”nee” wordt– ook maar twee opties. Maar waar de keus op valt, is nu nog koffiedik kijken.
Met de moed der wanhoop bleven kabinetsleden tot op het laatst positief: „Wij gaan ervan uit dat het een ”ja” wordt.” Als dat inderdaad zo is, zal dat de sfeer vrijdag in de ministerraad zeker ten goede komen. Het enige wat premier Rutte dan nog hoeft te doen, is de koning te bellen met de vraag of hij een momentje heeft om zijn handtekening te zetten onder de goedkeuringswet. Daarmee zou de ratificatie van het associatieverdrag met Oekraïne voltooid zijn. Jammer van die ruim 30 miljoen euro die het referendum heeft gekost, maar Nederland hoeft zich als EU-voorzitter niet te schamen tegenover andere EU-lidstaten.
Als de woensdag vandaag boven de 30 procent komt én de meerderheid ”nee” stemt, zal Rutte de agenda van de vrijdagse ministerraad schoonvegen voor een „verplichte heroverweging.”
De referendumwet schrijft voor dat de wetgever zich dan moet bezinnen op twee mogelijkheden: óf hij komt met een wetsvoorstel om de wet ter goedkeuring van het associatieverdrag tussen de EU en Oekraïne in te trekken, óf hij komt met een wetsvoorstel om de goedkeuringswet toch in werking te laten treden.
Hamvraag
Hamvraag na het sluiten van de stembussen vanavond is natuurlijk welke optie het kabinet kiest. Niet één minister wilde daar tot nu toe op vooruit lopen. Toch valt er wel iets over te zeggen.
Zo is ten eerste van belang hoeveel mensen er vandaag gaan stemmen en hoe velen van hen tegen zijn. Een hoge opkomst en een hoog percentage tegenstemmers geeft meer gewicht aan de uitslag dan een lage opkomst en een (bijna) fifty-fifty-uitslag.
Daarnaast zal het kabinet willen uitvogelen waarom mensen voor of tegen hebben gestemd. Ging het hen echt om (onderdelen van) het verdrag? En moet Rutte dus daarover gaan heronderhandelen in Brussel, om bijvoorbeeld een uitzonderingsclausule voor Nederland op het verdrag te bedingen?
Of hadden kiezers juist andere motieven die niets met het verdrag te maken hebben en die om een heel andere reactie vragen?
Het kabinet dient, ten derde, zijn keuze af te stemmen met de Kamer. Daar moet immers voldoende steun zijn voor het in te dienen wetsvoorstel. Dat kan nog weleens tamelijk ingewikkeld worden. De coalitiepartijen denken namelijk radicaal verschillend over het referendum.
De VVD gruwt ervan en wil een eventueel ”nee” het liefst negeren en doorgaan met de goedkeuring van het verdrag. De PvdA daarentegen vindt dat het kabinet de uitslag moet overnemen. Hoe precies, is echter onduidelijk.
Adviezen
De oppositiepartijen zijn verdeeld. Van D66 bijvoorbeeld hoeft het verdrag bij een ”nee” niet meteen van tafel. SP, PVV en PvdD vinden juist van wél.
Vanuit de maatschappij hebben kabinet en Kamer ondertussen al allerlei adviezen ontvangen over hoe om te gaan met de uitslag. In deze krant betoogt de Utrechtse staatsrechtdeskundige dr. Wytze van der Woude vandaag bijvoorbeeld dat politici „wel met een heel goed verhaal” moeten komen als ze de uitslag naast zich willen neerleggen.
Hij verwacht dat die wordt gevolgd, zoals meestal gebeurt bij referenda. Dat zou betekenen dat het kabinet vooralsnog niet met een wetsvoorstel komt om de goedkeuringswet in werking te laten treden, maar in Brussel gaat heronderhandelen over het verdrag.
Als we in Nederland serieus verder willen met het instrument referendum, is dat volgens hem ook het beste: „Bepalend voor de vraag of het referendum ingeburgerd raakt, is of het de gewoonte wordt om de uitslag te volgen.”