Handen af van Ouddorps akkertje-walletje-akkertje
Wie Ouddorp zegt, denkt aan zee, aan duinen, badgasten, Duitsers en aan ”schurvelingen”. Het Ouddorpse landschap lijkt van boven gezien op een wafel: in hokjes verdeeld, en daarvoor zijn die schurvelingen verantwoordelijk.
In zijn boekje ”Goeree, paradijs voor bloemen, vogels en mensen”, dat stamt uit 1963 en werd uitgegeven door Stichting Natuurmonument De Beer, schreef natuurkenner en publicist Kees Hana al lovend over het ruitjespatroon, dat hij typeert als „akkertje-walletje-akkertje.”
Lees even mee: „Loop een stukje naar het westen of noordwesten en gaandeweg raakt u meer verwonderd over de wijze waarop hier het landschap zich aan u voordoet. Het ene akkertje na het andere, maar steeds van zijn voorganger gescheiden door een degelijke wal van zand, nu eens begroeid met dicht eikenhakhout, dan weer door statige zeedennen met zeer lange naalden en grote langwerpige kegelvruchten. (...) Zo heeft elk akkertje zijn eigen knusse beslotenheid; en in vele gevallen zal het gesierd zijn door een weelde van zomerse zaaibloemen (...)
Hana wijst er verder op „dat het Ouddorpse land zijn gesteldheid van akkertje-walletje-akkertje niet van de natuur heeft gekregen. Integendeel! Het is weloverwogen mensenwerk.”
Wat Hana beschrijft, zijn volgens hem ”schurvelingen”, maar daarin heeft hij zich vergist: sinds de jaren 50 zijn er nauwelijks nog schurvelingen in Ouddorp. Verantwoordelijk voor die ruitstructuur is nu een ander soort zandwallen: ”haogten” op zijn Ouddorps (ongeveer uit te spreken als: ”hagten”).
Wie meer wil weten over die ontwikkeling van schurveling naar haogte, moet langsgaan bij Pau Heerschap. De leraar Nederlands in ruste is voorzitter van De Motte, de vereniging voor historisch en archeologisch onderzoek op Goeree-Overflakkee. Heerschap geniet op het eiland bekendheid als dialectdeskundige en verteller.
Als de rasechte Ouddorper praat, sijpelen als vanzelf tal van woorden en klanken door in zijn zinnen, die een onvervalst Ouddorps dialect verraden. Maar pas op: als groot kenner van Flakkeese dialecten is Heerschap zich bewust van wát hij zegt en hóé hij het zegt.
Heerschap woont in zijn ouderlijk huis, dat net buiten de dorpskern van Ouddorp staat. Wat aan deze en veel andere woningen opvalt, zijn de vaak ruime akkers en tuinen eromheen. Dat mag vandaag de dag een blijk van weelde zijn; vroeger was dat het zeker niet, waarschuwt Heerschap. „Iedere Ouddorper die een huis kocht, had zo’n stuk grond hard nodig om rente en aflossing van zijn hypotheek te kunnen betalen. Met de verbouw van sjalotten, bonen en andere gewassen spaarde je de 100 gulden bij elkaar die ieder jaar als aflossing moest worden betaald.”
Maar hoe zit het nu met die schurvelingen die haogten zijn geworden? Wandelend over de Kleistee, een 9 hectare metend natuurgebiedje ten westen van Ouddorp, vertelt Heerschap over de boeren die al in de vroege middeleeuwen met de aanleg van schurvelingen het landschap zijn ruitmotief gaven.
Overigens is zo’n wandeling op het door het Zuid-Hollands Landschap beheerde terrein van de Kleistee op deze doordeweekse zomermiddag een groot genot. Het is warm en vochtig (tussen de buien door schijnt de zon intens) en vanuit de kruidlaag dampt een zoetige geur omhoog.
De eerste schurvelingen dateren van de 12e of de 13e eeuw en ze ontstonden bij het aanleggen van akkertjes of weitjes waarop gewassen werden verbouwd of vee rondliep. Rondom kwamen 1,5 meter hoge zandwallen met aan weerszijden greppels: schurvelingen.
Heerschap: „Die waren nuttig als markering van de akkers, zodat iedereen wist: deze akker is van mij en jij blijft eruit. Ook als beschutting tegen wind en zand waren ze van belang. Verder fungeerden de wallen als omheining voor vee, vandaar dat veelal stekelige struiken (duindoorn, hondsroos, braam) op de wallen werden aangeplant.”
Na honderden jaren het landschap te hebben gevormd, zijn de schurvelingen een begrip in en rond Ouddorp, en dat is vreemd want ze zijn erg zeldzaam geworden.
Vanaf begin 20e eeuw werden ze bedolven onder enorme hoevelheden zand, die arbeiders tijdens werkverschaffingsprojecten eerst van de akkers afgroeven (het mijnen, ”mienen” op zijn Ouddorps), om zo dichter bij het grondwater te komen. De eeuwenoude schurvelingen van 1,5 meter hoogte werden zo haogten van wel 3 tot 4 meter.
Wandelend over de Kleistee kom je die haogten overal tegen, maar hier is ook nog een eeuwenoude intact gebleven schurveling. „Kijk, hier heb je er één”, zegt Heerschap enthousiast, terwijl hij halt houdt bij een langwerpige verhoging die meer op een aarden drempel in het landschap lijkt. Akkoord, de zandwal is ingeklonken en dus een stuk lager, maar de greppels aan beide zijden –typisch voor oorspronkelijke schurvelingen– zijn nog goed zichtbaar.
Heerschap schat dat er nog zo’n 1,5 kilometer aan echte schurvelingen in de omgeving van Ouddorp staat, de rest zijn haogten. „Vrijwel alle schurvelingen”, meldt de website van het Zuid-Hollands Landschap, „zijn vanaf de jaren 50 van de vorige eeuw verdwenen.” Heerschap weet dat de watersnoodramp van 1953 daar het nodige aan heeft bijgedragen, want zandzakken die de watervloed moesten keren, werden met zand van de haogten gevuld.
Een haogte mag dan een tweederangs schurveling zijn, wie hem afgraaft wacht een zware boete, zegt Heerschap. Beide typen zandwallen zijn beschermde cultuurhistorische structuren in het landschap met een hoge natuurwaarde. Haogten zijn vaak met brem, bramen, duindoorn of hondsroos begroeid en aan de (koele, vochtige) noordzijde groeit steevast eikvaren. Dat trekt tal van kleine zoogdieren aan en vooral vogels. Haogten mogen officieel niet begroeid zijn met bomen.
Handen af dus van de zandwallen. Beheerders van de vele bungalowparken rond Ouddorp hebben die boodschap goed begrepen: hun terreinen zijn doorgaans tot op de vierkante centimeter bebouwd, maar de haogten eromheen hebben ze gespaard. Hier en daar oogt die combinatie nogal gekunsteld: alsof met een oude stadsmuur een drukbezochte parkeerplek is gecreëerd.
Er worden zelfs nieuwe schurvelingen en haogten aangelegd, vertelt Heerschap: huiseigenaren verminderen op die manier graag de „inkiek.”
serie landschapshistorie
Dit is het achtste deel in een serie over historische objecten of structuren in het landschap.
Vandaag het thema ”Schurvelingen”.
Werkt u aan het in stand houden van cultuur-historische elementen in het landschap? Of kent u interessante projecten waar dit gebeurt? Meld het via natuur@refdag.nl of per post: Reformatorisch Dagblad, t.a.v. Redactie natuur, Postus 670, 7300 AR Apeldoorn. Voeg zo mogelijk een foto bij.
Over rand- en tuunwallen
”Schurvelingen” zijn een uniek verschijnsel in het Nederlandse landschap. Dat neemt niet weg dat er ook op tal van andere plaatsen wallen werden aangelegd om akkers en weidegrond af te bakenen en te beschermen. In de vierdelige serie ”Oogst van de landschappen” (uitgeverij Peredour) vertelt auteur Hilde Huizenga over randwallen. Die ontstonden op veel plaatsen in Noord-Brabant doordat een rij aangeplante eiken opstuivend zand tegenhield (bijvoorbeeld bij De Loonse en Drunense Duinen). Soms werkte zo’n bomenrij zó effectief dat er randwallen van 20 meter hoogte ontstonden.
Noord-Holland –in het bijzonder Texel, Wieringen, Gaasterland en het Land van Vollenhove– kent ”tuunwallen”. Dat zijn grensafscheidingen in het grasland van zo’n 1 meter hoog. Ze zijn gemaakt van twee rijen plaggen met daartussen een zandlaag. In de wal werden twee of drie rijen weidepalen geslagen om die stevig te houden. Doordat regen de voedingsstoffen eruit spoelde, werd zo’n tuunwal een voedingsbodem voor zeldzame plantensoorten die gedijen op arme grond, zoals grasklokje, muizenoor en Engels gras.
Voor schut staan? Liever niet
Brak er vee door de omheining of een wal, dan werd het overgebracht naar een schutskooi, waar de eigenaar tegen betaling een dier weer kon ophalen. Hilde Huizenga meldt in haar boek ”Oogst van de landschappen” dat in 1837 het schutsgeld voor een paard of koe 5 gulden bedroeg, plus een vergoeding aan de tijdelijke gastheer van het vee. Daarna kon men met het vee –voor schut staand– huiswaarts keren.
Oproep