Gemeden pestbosjes
Overal in het land kun je ze vinden in veeteeltgebieden: pestbosjes. Groepjes bomen, midden tussen de weilanden. Bioloog Bert Maes struint er graag in rond. „Voor miltvuurbesmetting hoef je hier nu niet meer zo bang te zijn.”
In de Krimpenerwaard wemelt het van de boomgroepjes in de polders. Hier moeten veel pestbosjes tussen zitten. Toch valt het niet mee om –evenals in de rest van Nederland– een onbetwist exemplaar te vinden. Zo dacht fotograaf Paul Paris er vanuit de lucht een te hebben geschoten in de polder Benedenkerk in Stolwijk. „Niets van waar”, meent de opgespoorde eigenaar, André Slingerland. „Het is een oud eendenkooitje. Veel boeren hier hadden er zo een.”
Bij boer Mart Jan Verkaik in Ouderkerk aan den IJssel lijkt een weelderig begroeid schiereiland meer op een pestbosje. Vorig jaar nog staken vrijwilligers er de handen uit de mouwen tijdens de actie ”Laat het pestbosje zijn hart luchten”. Hier in de Krimpenerwaard zijn zo tien van deze bosjes aangepakt, legt Verkaik (35) ter plaatse uit. „Enerzijds omdat pestbosjes dreigen te verdwijnen, terwijl ze variatie aan het landschap geven.
Anderzijds ter bescherming van de weidevogels, vanwege de verwildering van de bosjes: hoe hoger de bomen, hoe beter de uitvalsbasis die kraaien hebben om het gebied goed te overzien. In het voorjaar vond ik hier al meer dan honderd leeggevreten eierschalen van weidevogels. Tijdens het broedseizoen zie je continu de kieviten, scholeksters en grutto’s in de lucht met die beesten vechten. Net als met zeemeeuwen, trouwens.”
Miltvuur
Pestbosjes ontstonden tijdens veepestepidemieën door de eeuwen heen, weet bioloog Bert Maes (63). „Bijvoorbeeld tussen 1740 en 1850. Toen gingen enorme aantallen koeien dood aan miltvuur, tegenwoordig wel antrax genoemd. De veehouders verbrandden vaak al die kadavers, en begroeven ze bij elkaar in de grond.”
Om nieuwe besmetting te voorkomen, groeven de zwaar getroffen boeren er vaak watergangen omheen, en lieten het gebied aan zijn lot over. Maes: „Als je er zou komen, zou je de bacteriën aan je schoenen kunnen krijgen, terwijl je even later de stal in zou kunnen lopen. Dat gevaar bleef nog lang aanwezig: antrax kan wel zo’n veertig jaar in de grond overleven.”
Op de letterlijk als de pest gemeden stukken land ontstond vanzelf een weelderige begroeiing, inclusief uitspruitend bomenzaad dat nu de kans kreeg. De pestbosjes vormen sindsdien opvallende onderbrekingen in het weidelandschap.
Niettemin betwijfelt boer Verkaik sinds het herstelproject van vorig jaar of hij daadwerkelijk een pestbosje op zijn land heeft staan, bekent hij. „Tijdens de opknapbeurt bleek dat er op oude kaarten in het midden een poeltje stond getekend. Misschien is het toch een kleine eendenkooi geweest.”
Maes denkt echter meer aan een wilgengriend, nadat hij een kaart van rond 1850 bestudeerd heeft. Tegelijkertijd ziet hij kenmerken van een pestbosje, zoals de eromheen lopende sloten. „Die zorgden ervoor dat bijvoorbeeld kinderen er niet gemakkelijk bij konden komen. Maar om er zeker van te raken, moet je hier in de grond gaan graven, om naar botten te zoeken. Misschien was het oorspronkelijk een pestbosje, en gingen boeren het enkele eeuwen later als hakgriend gebruiken. Het gevaar was toen wel geweken.”
Overigens stelt Huizenga in ”Oogst van de landschappen” (2014) dat er op het graven in pestbosjes nog altijd een verbod geldt. „Het miltvuur kan gemakkelijk weer actief worden.” Maes denkt hier gemakkelijker over. „Na zo veel jaren hoef je daar nu niet meer zo bang voor te zijn.”
IJstijd
De bioloog trekt graag zijn laarzen aan om er eens doorheen te struinen: „De bosjes staan op particuliere grond, dus je komt er niet zo snel. Ondertussen staan hier allemaal oorspronkelijke bomen en planten uit deze streek. Voor de elfde eeuw na Christus had je hier oerbos met veel elzen en essen; nu staan hier hun verre nakomelingen met oorspronkelijk genetisch materiaal.”
Die kunnen goud waard zijn, weet hij, gezien een schimmel die momenteel in heel Noord-Europa essensterfte veroorzaakt. „Die essen hier hebben al die eeuwen door het nodige meegemaakt. In de middeleeuwen heb je bijvoorbeeld pieken gehad met hoge temperaturen. Later, tussen 1450 en 1850, kreeg je de kleine ijstijd, met winters die bijna heel het jaar duurden. Al die tijd hebben ze hier weten te overleven. Misschien staan hier nu, dankzij genetische selectie, extra sterke soorten die resistent zijn voor de essenschimmel.”
Het bosje telt verschillende elzen- en essenstoven: bomen waar boeren op gezette tijden hout van kapten. Maes blijft er lang bij stilstaan: „Gezien de grote en grillige structuren zijn deze stoven hier wel een paar eeuwen oud. Echt natuurmonumentjes.”
Smakelijk
Ook planten profiteren tot op vandaag van de rust rond het (al dan niet vermeende) pestbosje. Krabbenscheer mag dan op de Nederlandse Rode Lijst van planten staan, hier overwoekert het de hele sloot. Ook andere zeldzame waterplanten als de wateraardbei, witte waterkers en giftige slangenwortel blijken aan de slootkant te gedijen. In het bosschage zelf ontdekt Maes een aalbes. „Hmm, heel smakelijk. Ik zie ook een vlier – en hier een poelruit! Die kom je ook niet overal tegen.”
Percelen als dit vormen tegenwoordig een waardevol landschappelijk erfgoed, weet Maes. „In honderd jaar heeft Nederland nog maar een heel klein percentage van zulke bosjes overgehouden. Herstelacties zoals die van vorig jaar zijn dus heel goed. Maar de nieuwe aanplant komt zo te zien uit de Balkan. Dat vind ik jammer: als je zoiets doet, doe het dan goed.”
serie landschapshistorie
Dit is het zevende deel in een serie over historische objecten of structuren in het landschap. Vandaag het thema ”Bosjes”.
Oproep
Werkt u aan het in stand houden van cultuurhistorische elementen in het landschap? Of kent u interessante projecten waar dit gebeurt? Meld het via natuur@refdag.nl of per post: Reformatorisch Dagblad, t.a.v. Redactie natuur, Postbus 670, 7300 AR Apeldoorn. Stuur als dat kan ook een foto mee.
Bosjes in de polder
De bijna verdwenen ketel- of potbosjes hebben hun naam aan hun vorm te danken. Boeren legden ze aan om hun vee en wild beschutting te bieden. Ook (en vooral) in de winter. Langs de rand staan daarom wintergroene struiken zoals de rododendron en hulst, middenin ligt een grasveldje. Potbosjes hebben één uitgang, en een diameter van meestal zo’n 30 meter. Er groeien vooral bomen met een (bij goed beheer) laaghangend en dicht bladerdek, zoals elzen, wilgen en meidoorns. Boeren gebruikten de potbosjes ook voor het verkrijgen van hakhout (brandhout).
Geriefhoutbosjes en hakhoutbosjes zijn grotere bossen die speciaal voor het kweken van hout werden aangelegd. De kleine houtpercelen (100 tot 2500 vierkante meter) lagen achter het erf of aan de grens van een kavel. Ze leverden hout voor afrasteringspalen, gereedschappen, de bouw en de kachel. Vandaar de verschillende boomsoorten: essenhout laat zich best verwerken tot bijvoorbeeld hamer- en bijlstelen, terwijl van berkentwijgen nieuwe bezems zijn te maken. De zomereik en de es leverden hout voor balken. Hiervoor gebruikten de boeren de oudere, dikke takken: overstaanders. Tijdens het afhakken van andere takken hadden ze die steeds gespaard. In het IJsselgebied had elke boerderij volgens de overlevering zo’n 150 knotbomen nodig voor eigen gebruik.
Rabatten komen voor in natte gebieden. Het gaat hier om bomen die op verhoogde stroken staan. Deze dijkjes bestaan meestal uit klei, opgediept uit de grond ernaast. Dit verklaart direct het ontstaan van de greppels die eromheen liggen.
Boven op deze rabatten staan de bomen redelijk droog. Soms liggen er ook boomgaarden op. De breedte van de dijkjes varieert van 2 tot 10 meter, en hangt af van de boomsoort en de vochtigheid van de landstreek. Al in 1799 beschrijft een schoolboek het rabattensysteem, en dus zal het al daarvoor hebben bestaan. Rabatten passen volgens Hilde Huizenga in de leer van de fysiocratische school. „Die streefde naar maximale benutting van de natuurlijke potentie van land. Behoud onze dijkjes en graaf de greppels zo nu en dan!”
Bron: ”Oogst van de landschappen”, Hilde Huizenga, uitg. Peredour, 2014.