Binnenland

Het putje van Willibrord

Ze zijn er nog: zichtbare over­blijfselen uit het heidense ver­leden van Nederland. Soms kregen ze na de kerstening een nieuwe invulling. Zoals de Willibrordus­put in het Noord-Hollandse Heiloo.

Geertje Bikker-Otten
10 August 2015 07:22Gewijzigd op 15 November 2020 20:57
„Plaatsen waar water naar boven komt, zijn altijd vereerd” vertelt Judith Schuyf bij de Willibrordusput in Heilo. Foto Martin Mooy
„Plaatsen waar water naar boven komt, zijn altijd vereerd” vertelt Judith Schuyf bij de Willibrordusput in Heilo. Foto Martin Mooy

Een bijzondere locatie, vindt Judith Schuyf de Willibrordusput. „Het is een van de weinige plaatsen waarvan met zekerheid valt te zeggen dat Willibrord er heeft gewerkt.”

Schuyf is een autoriteit als het gaat om heidense sporen in het Nederlandse landschap. Het boek dat ze hier twintig jaar geleden over schreef, ”Heidens Nederland”, is nog altijd een belangrijke bron van informatie over dit onderwerp. Ze werkt, op aandringen van haar uitgever, aan een herziening, die naar verwachting in 2016 zal verschijnen.

„Twintig jaar geleden was er weinig belangstelling voor dit onderwerp. Inmiddels is dat anders. Er is de afgelopen jaren veel onderzoek gedaan, waardoor ik over bepaalde dingen veel meer te weten ben gekomen”, vertelt ze. Bijvoorbeeld wat betreft de betekenis die bepaalde plaatsen hebben gehad.

Houten deksel

Er is, zo op het oog, weinig spectaculairs aan –zoals Schuyf zegt– „het putje” in Heiloo. Het staat net buiten de muur die het Witte Kerkje omsluit en is ook zelf ommuurd. De huidige constructie is niet origineel. Ze dateert na een aantal verbouwingen uit de twintigste eeuw: een houten stellage met een dak en een rond muurtje, afgesloten met een houten deksel. Letterlijk, want er zit een slot op. Het water in de put, als het er nog is, is zo onbereikbaar. De put heeft sowieso geen religieuze functie meer, zegt Schuyf.

De kerstening begon in de omgeving van Heiloo in 670 tot 690 na Christus. „Willi­brord stichtte hier een kerk op een plek waarvan de naam ”heilig woud” betekent”, weet Schuyf. Het huidige tufstenen gebouw stamt uit de dertiende eeuw.

Het is bekend dat deze plaats ook in voorchristelijke tijden al gebruikt werd. „In de vierde of de vijfde eeuw was hier een put. Dat is vastgesteld door stuifmeelonderzoek. Onder in zo’n put zitten oude veen­lagen. Het stuifmeel dat daarin zit, kun je dateren”, legt Schuyf uit. Uit een waterput in Heiloo-Zuid is enkele jaren geleden een houten mannenkop tevoorschijn gekomen, mogelijk een heidens idool.

Gezondheid

„Plaatsen waar water naar boven komt, zijn altijd vereerd. Putten en bronnen waren in de heidense tijd erg belangrijk. Maar waarom dat zo was? Helemaal zeker weten we dat tegenwoordig natuurlijk niet. Het gaat om plaatsen waar mensen waarde aan toekenden. Water staat voor gezondheid, genezing en vruchtbaarheid. Water is ook iets waar je niet zonder kunt.”

Offers aan water brengen is een oude traditie, die heel lang is blijven bestaan. Schuyf vertelt over oorlogen in de Romeinse tijd, waarbij na de overwinning de lichamen van gedode soldaten, al hun eigendommen en ook hun wapens in de rivier werden gegooid. Aanwijzingen daarvoor zijn vondsten van grote hoeveelheden zwaarden en ander wapengerei.

Het gebruik om aan water te offeren, heeft lang standgehouden, vermoedelijk tot in de achttiende eeuw. „Vlak bij Heiloo, in de Broekpolder bij Heemskerk, zijn offer­plekken opgegraven uit de zesde of de zevende en de tiende eeuw. In de Drentse venen zijn potten met munten terug­gevonden die uit de zeventiende eeuw dateren. Ze stonden zo opgesteld dat het wel om offers moet gaan. Maar waarom mensen offers aan water brachten? Uit dankbaarheid? Om de vruchtbaarheid te bevorderen? Of omdat er iets tevreden moest worden gesteld?”

Doop

Welke waarde mensen in heidense tijden ook aan een put toekenden, na de kerstening kregen sommige ervan een nieuwe rol. Namelijk: als bron van water voor de doop. Het was dus zeker niet zo dat alle voorchristelijke heilige plaatsen werden vernietigd. „Heidense relicten kregen soms een christelijke gedaante”, zegt Schuyf. Ze denkt dat Willibrord zich daarbij heeft laten inspireren door een brief van paus Gregorius, die hij schreef aan het einde van de zesde eeuw. „Hij adviseerde om goed te kijken wat de betekenis van heidense heiligdommen is. Zijn advies was om, als het voor mensen een belangrijke plaats was, te proberen die te kerstenen. Andere heilig­dommen moesten worden verwoest. Ik denk dat dat de lijn was die Willibrord volgde.”

Longziekten

In latere eeuwen werd de put in Heiloo een plaats van Willibrordverering. Er werd een geneeskrachtige werking aan het water in de put toegeschreven. Het zou goed zijn tegen longziekten en oogkwalen. Van deze traditie is niets meer over: de Willibrordusput is geen religieuze trekpleister meer.

Dat ligt anders met de Runxput, een paar kilometer zuidelijk van de Willibrordusput. De geschiedenis van die put gaat minder ver terug. Vermoedelijk dateert deze van ongeveer het jaar 800. De put maakt deel uit van het bedevaartsoord Onze Lieve Vrouwe ter Nood, dat nog altijd een centrum van Mariaverering is. Aan het water uit de bron wordt een genees­krachtige werking toegeschreven.

Schuyf weet niet goed wat ze van water­verering moet denken. Ze heeft zelf helemaal niets met godsdienst of religie. „Ik ben vierdegeneratie-atheïst, ben zonder geloof opgevoed.” Maar heel soms ervaart ze op een bepaalde plaats toch wel iets. Zo’n plek is voor haar bijvoorbeeld de put in de crypte van de Lebuïnuskerk in Deventer. „Als je daar bent, voel je dat het een oude plek is. Er gaat iets van liefde en rust van uit.”


serie landschapshistorie

Dit is het zesde deel in een serie over historische objecten of structuren in het landschap. 
Vandaag het thema ”Religie”.


Oproep

Werkt u aan het in stand houden van natuurhistorische elementen in het landschap? Of kent u interessante projecten waar dit gebeurt? Meld het via natuur@refdag.nl of per post: Reformatorisch Dagblad, t.a.v. Redactie natuur, Postbus 670, 7300 AR Apeldoorn. Stuur als dat kan ook een foto mee.


Heuvels, stenen en bomen

Door mensen opgeworpen kegelvormige heuvels zijn in het landschap de meest in het oog springende overblijfselen uit de voorchristelijke tijd. Historicus Judith Schuyf noemt als voorbeeld de Tafelberg bij Blaricum, die ongeveer 8 meter boven het maaiveld uitsteekt. Vermoedelijk werden er ooit heidense feesten gehouden of offers gebracht. Soms kregen dergelijke heuvels in de christelijke tijd een nieuwe invulling, zoals de Cuneraberg bij Rhenen, waar ooit een kapelletje voor de heilige Cunera heeft gestaan.

In het heidense verleden werden grote stenen vermoedelijk als offerplaats of altaar gebruikt. Volgens Schuyf is dat de reden dat de kerk dergelijke keien later wel associeerde met de duivel. Een voorbeeld daarvan is de Gesloten Steen bij de Oudegracht in Utrecht. Aan deze veldkei zit een stevige ijzeren ketting. Schuyf: „Om te voorkomen dat de duivel ermee gaat gooien.”

Stenen kunnen ook te maken hebben met vruchtbaarheid en voortplanting. „In het Friese Bergum ligt de Poppesteen. Volgens zeggen komen daar de kinderen onder vandaan”, zegt Schuyf.

Bomen werden in de voorchristelijke tijd vooral vereerd als symbool van vruchtbaarheid en groei. Na de kerstening is het vereren van bomen blijven bestaan, vaak nadat er een Mariabeeldje in zou zijn gevonden. De boom in de kerk van het Brabantse Meerveldhoven –het gebouw is er later omheen gezet– is een van Schuyfs favorieten. Het is nog altijd een centrum van bedevaart. De boom hangt vol met hartjes, beentjes en andere afbeeldingen van ledematen: lichaams­delen die na een bezoek aan de kerk genezen zouden zijn.


Meiboom

De meiboom werd na de Reformatie verboden, maar er bleek geen kruid tegen gewassen. De traditie om rond 
1 mei een hoge paal of boom te versieren, is in Europa nog altijd wijdverbreid. Volgens zeggen brengt een meiboom –vaak midden in een dorp, tussen kerk en herberg– geluk en voorspoed.

Wat er in zo’n meiboom hangt: vlaggen, linten, bladeren, bloemen, planten, gekleurde wol en slingers. Soms wordt een boom hiervoor van zijn takken ontdaan. Op Schiermonnikoog wordt een haan in een kooi in de boom gehangen, die daar dan een paar dagen blijft. Op andere plaatsen hangt men wel kransen, zonnen of zonnewielen aan een paal.

In bepaalde regio’s wordt de meiboom bewaakt, omdat inwoners van naburige dorpen proberen hem te stelen of te beschadigen. Dat zou dan weer ongeluk brengen.

Bron: ”Oogst van de veenlandschappen”, Hilde Huizenga, uitg. Peredour, 2014.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl
Meer over
Natuurhistorie

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer