A50 verbindt via bermen natuur met techniek
Het verkeer op de A50 tussen Arnhem en Apeldoorn zoeft voorbij. Zittend op een houten afsluitboom aan het begin van een zandpad vertelt Kees Zwaan over de aanleg van deze autosnelweg, een civieltechnisch, maar ook cultuurhistorisch element in het Veluwse landschap.
Zwaan (61) werkte tussen 1970 en 1997 bij Staatsbosbeheer. Aan het eind van die periode was hij als regiohoofd bij de afdeling verkeerswegen betrokken bij de landschappelijke vormgeving van de A50 tussen Arnhem en Apeldoorn.
De A50 volgt tussen knooppunt Waterberg en ecoduct Woeste Hoeve grotendeels het tracé van de voormalige N50. Deze oude enkelbaans rijksweg was destijds omzoomd met prachtige rijen beukenbomen. „De oude rijksstraatwegen vormden de verbindingen tussen de steden. Het waren vaak lommerrijke lanen. De bomen zorgden voor beschutting tegen wind en regen en voor schaduw tegen de felle zon. Het hout leverde ook weer geld op.”
In de veertiende eeuw werden op grotere schaal de eerste verharde wegen in Nederland aangelegd. Deze zogenaamde Hanzewegen waren handelsroutes tussen de Hanzesteden in Nederland en Duitsland.
In de tijd van de Bataafse Republiek (1795-1801) begon Napoleon met de aanleg van kaarsrechte wegen naar Frans model. „We noemen dat nu nog Napoleonswegen”, zegt Zwaan. Ze zijn niet allemaal in zijn opdracht aangelegd, want de Fransen hadden het maar enkele jaren voor het zeggen in Nederland. Koning Willem I borduurde voort op hetzelfde stramien. „Het zijn lange kaarsrechte wegen die zich vaak richten op de kerktorens in de dorpen en stadjes.”
Of dat ook gold voor het Veluwse deel van de N50 is niet duidelijk. In de verste verte is er geen kerktoren te zien. De weg maakte wel deel uit van het netwerk van wegen rondom Arnhem. Al die wegen richten zich op de 96 meter hoge Eusebiuskerk in het centrum van de Gelderse hoofdstad.
In 1873 beschikt Nederland over zo’n 12.000 kilometer aan verharde wegen en rijksstraatwegen. De komst van de auto maakt de aanleg van meer wegen en bruggen nodig. Vooral na de Tweede Wereldoorlog neemt het aantal autobezitters explosief toe. Veel oude rijksstraatwegen worden in snel tempo omgebouwd tot autosnelwegen. Het beheer van de rijksstraatwegen gaat in veel gevallen over van Rijkswaterstaat naar de provincies. Ze worden dan aangeduid als provinciale wegen.
„De oude N50 tussen Arnhem en Apeldoorn is nog lang in gebruik gebleven”, zegt Zwaan. Pas eind jaren tachtig volgde de ombouw om een eind te maken aan de lange files. Rijkswaterstaat maakte de plannen, maar ook Staatsbosbeheer werd bij de aanleg betrokken.
„Bij de ombouw tot A50 werd besloten om de oude beuken langs de N50 te rooien. Het besluit was vooral ingegeven door het feit dat de bomen slecht werden en dat ze door het grondverzet nog meer voor hun kiezen zouden krijgen. Het leidde tot veel discussies met natuurorganisaties, maar het ging wel door”, vertelt Zwaan.
Staatsbosbeheer stelde er wel wat tegenover. Voor het nieuwe tracé van de A50 werd extra grond aangekocht, zodat in een brede middenberm en langs de oostzijde van de snelweg nieuwe rijen eikenbomen konden worden aangeplant. De N50 was niet afgerasterd, de A50 werd dat wel. Daarom werd bij Woeste Hoeve het eerste ecoduct in Nederland aangelegd. Later volgde de wildwissel Terlet. Tijdens de aanleg van de A50 was Zwaan geregeld op het terrein te vinden. „We waren nauw betrokken bij de uitvoering, bijvoorbeeld bij de afwerking van taluds. De aannemers en de mensen van Rijkswaterstaat waren civiel- en cultuurtechnisch geschoold. Mijn voorganger Niek Zuurdeeg en ook ik zochten echter naar een meer natuurlijke aansluiting van de weg bij het landschap. Dat begon overigens al op de tekentafel. Maar geregeld stonden we ook op de treeplank van de shovels en graafmachines. We gaven de kraanmachinisten aanwijzingen om het profiel van de taluds niet zo technisch vorm te geven, waardoor het geheel vloeiend overging in het landschap. Ze moesten daar in het begin aan wennen, maar op den duur werden ze zelf ook steeds creatiever. Later werd deze aanpak gemeengoed en kreeg natuurtechnische milieubouw ook aandacht van wegenbouwers.”
Bij knooppunt Waterberg komt het grijze keileem omhoog in de bodem. Het is de eindmorene van een stuwwal. „We hebben daar tijdens de graafwerkzaamheden met die kleischotten gespeeld om een mooi verloop in het landschap te maken.”
Staatsbosbeheer zette zich ook in voor de nieuwe eikenbomen in de middenberm van de A50. Zwaan: „De bodem bestond uit puur geel zand, heel arme grond. We lieten de middenberm tot ruim een meter uitgraven. Humusrijke grond werd aangevoerd uit de omgeving. Zo konden we door het scheppen van de juiste voorwaarden de natuur een betere kans geven.”
serie landschapshistorie
Dit is het vijfde deel in een serie over historische objecten of structuren in het landschap. Vandaag het thema ”Wegen”.
Hessenwegen
Vanuit de in centraal Duitsland gelegen provincie Hessen vervoerden handelsreizigers vanaf de 14e eeuw hun goederen vanuit Midden-Europa naar havensteden en vice versa. Linnen, garens, wijnen en dergelijke vonden zo hun weg naar het westen en noorden. De retourvracht bestond onder meer uit specerijen, koffie, thee, haring en stokvis.
De Hessen, boeren met een fijne neus voor handel, gebruikten voor hun transporten zware en brede wagens met een breedte van 1,75 meter. Deze werden getrokken door zes paarden. De bestaande wegen waren meestal alleen geschikt voor karren met een asbreedte van 1,30 meter. Daarom, én om de tol te ontwijken, legden de hessenvoerlui eigen wegen aan, aldus Hilde Huizenga in het boek ”Oogst van de landschappen en de zandgronden” (uitg. Peredour, 2014). Soms maakten ze daarbij gebruik van bestaande routes of oude historische wegen, soms ook legden ze zelf nieuwe wegen aan.
Daardoor ontstonden er ook herbergen buiten de dorpskernen, zoals De Woeste Hoeve tussen Arnhem en Beekbergen, die nog altijd bestaat. De naam had te maken met de onherbergzame streek en ook met struikroverij. Om zich beter te kunnen verdedigen, reden de hessenvoerlui vaak in konvooien. De hessenwegen volgden meestal een slim tracé, waarbij gebruik werd gemaakt van terreinvoordelen.
Wandelen over kerkenpaden en holle wegen
Kerkenpaden: Tussen kerken en afgelegen woningen in buurtschappen liggen overal in Nederland kerkenpaden, soms eeuwenoud. In nogal wat gevallen zijn ze opgenomen in streekwandelingen. Alleen de Achterhoek bevat al tien rondgaande fietsroutes die gebaseerd zijn op kerkenpaden. In lengte variërend van 12 tot 42 kilometer.
Maar ook in veel andere streken zijn mooie wandelroutes te vinden waarvan ook kerkenpaden deel uitmaken. Ook in gebieden waar je dit niet direct zou verwachten, zoals in De Venen in het midden van Zuid-Holland. Zoek via Google: wandelen over kerkenpaden.
Holle wegen: Een wandeling over een holle weg is de moeite waard. Holle wegen hebben steile wanden, vaak door erosie. Mensen gebruikten de geulen als verbindingsroute tussen dorpen in beekdalen en hoger gelegen weidegronden. Holle wegen zijn vooral tussen 1000 en 1300 ontstaan vanwege de bevolkingsgroei en de daarmee gepaard gaande ontginning van vruchtbare hoger gelegen gebieden. Ze hebben vaak een eigen microklimaat met een zeldzame kruiden- en grasvegetatie. Vooral Zuid-Limburg kent fraaie holle wegen. Maar ze zijn ook te vinden op de Veluwe en op de zandgronden in Twente. Zoek via Google: wandelen op holle wegen.
Oproep
Werkt u aan het in stand houden van natuurhistorische elementen in het landschap? Of kent u interessante projecten waar dit gebeurt? Meld het deze krant via natuur@refdag.nl of per post: Reformatorisch Dagblad, t.a.v. Redactie natuur, Postbus 670, 7300 AR Apeldoon. Stuur als dat kan ook een foto mee.