Zomerserie: De cultuurhistorische rijkdom van ons landschap
Een heuvel hier, een boom daar en weer ergens anders een holle haag die als een slang door een tuin loopt. Het Nederlandse landschap heeft nog veel dingen waarachter een verhaal schuilgaat. Dat wordt dus luisteren, maar eerst: goed kijken.
Wie is uitgekeken op zijn omgeving zou Dirk Perdijk eens mee moeten vragen. Zeker weten dat er een wereld opengaat, zelfs langs de meest platgetreden paden. De landschapsdeskundige uit Delden kent van vrijwel iedere steen, boom of akker wel het verhaal en deelt dat graag met anderen.
Akkoord, als hij op een middag met Hilde Huizenga een tochtje over het landgoed Twickel (even buiten Delden, Overijssel) maakt is dat voor hem een thuiswedstrijd: hij heeft er jaren gewoond. En daarom zit ook dit keer zijn enthousiasme hem in de weg en rollen de weetjes en anekdotes over elkaar heen. Naar hem luisteren betekent bijna constant een aha-erlebnis ondergaan: oh, zit dat zo!
Wie bijvoorbeeld dacht dat een rotonde iets van het autotijdperk was, die heeft het mooi mis. Perdijk vertelt dat rotondes ook hard nodig waren in de tijd dat er met paard-en-koets werd gereden. Hoe anders krijg je het voor elkaar om op een weg te keren?
Lepel en Vork
Terwijl Huizenga haar busje stapvoets over de smalle wegen rijdt, vertelt Perdijk over wat er onderweg is te zien. Over twee dicht bij elkaar gelegen visvijvers –„de ene heet Lepel, de andere Vork”–, over de „mislukte ijsbaan” van de barones, over „Neerlands grootste” ommuurde moestuin en natuurlijk over de bijzondere eikenbomen langs enkele lanen: exemplaren van de Twickeleik. De eikels worden ieder jaar voor veel geld verkocht aan Nieuw-Zeelandse kwekers (rapers staan onder bewaking, om te voorkomen dat er stiekem andere eikels worden toegevoegd). Een rooirijpe boom wisselt hier met gemak voor 6500 euro van eigenaar, weet Perdijk.
De Oogst
Twickel is ook de plek waar de door ziekte geplaagde adellijke familie ooit zocht naar schoon grondwater, maar ze vond er: zout. Sindsdien is de naam Twickel altijd verbonden gebleven met die andere: Akzo-Nobel (waarvan een deel van de letters staat voor Koninklijke Zout Organon).
Het is niet toevallig dat Hilde Huizenga –eigenaar van het communicatiebureau Peredour in Maarn– en Perdijk deze middag gezamenlijk optrekken, want dat doen ze al langer. Sinds Huizenga in 2011 startte met de vierdelige boekenserie De Oogst, is Perdijk als wandelende encyclopedie op het gebied van de cultuurhistorie van het Nederlandse landschap betrokken bij dit grootse project.
Huizenga kreeg de uitvoering ervan door het ministerie van Economische Zaken toevertrouwd en inmiddels zijn er drie delen verschenen (het vierde komt volgend jaar uit). Beschreven en getoond wordt hoe de cultuurhistorie van de Nederlandse streeklandschappen eruitziet, wat je er nog van terugvindt en –ook belangrijk– hoe lezers die in hun omgeving kunnen doen herleven. Bijvoorbeeld door een haag aan te leggen, bepaalde planten te poten of simpelweg door een selectieve keuze van groente en fruit in je moestuin te maken. „Niet alles kan zomaar in iedere streek”, is een boodschap die hardnekkig van de pagina’s tot je komt. Iedere streek heeft immers zijn eigen cultuur op tal van terreinen: het landschap, de moestuin, en dus ook de keuken.
Opfriscursus
Je zou het werk van Huizenga en Perdijk gerust ook een vierdelige opfriscursus kunnen noemen, want de kennis over hoe het er vroeger in de eigen streek aan toe ging is bij veel mensen diep weggezakt – áls ze het al hebben geweten.
Vanachter een walmende kop koffie in een Deldens restaurant denken Huizenga en Perdijk hardop na over wat er allemaal aan cultuurhistorie in ons landschap is verdwenen en waardoor dat komt. Perdijk: „De overheid heeft lang gedacht: Agrariërs weten zelf wel wat er aan waardevols aan cultuurhistorie in hun streek is overgebleven en hoe ze dat moeten beheren, maar dat was een vergissing: die kennis hebben ze niet meer.”
Bomenlanen
Als voorbeeld noemt Perdijk de aanleg van bomenlanen. „Iedere laan die door een landgoed of naar een kerk loopt heeft een eigen beplanting, en eigen onderlinge afstanden. Op landgoederen waren het de adellijke families die deze kennis bewaarden, bij kerken zat het in het kerkelijk archief opgeslagen. Maar in de loop van de tijd ging veel verloren. Elke generatie hoeft maar een stukje kennis te vergeten en je hebt na twee generaties al een fiks gat in wat je overdraagt.”
Het verdwijnen van veel moois komt niet alleen door onkunde, maar houdt ook verband met overheidsbeleid, onder meer van Den Haag en Brussel. De naoorlogse schaalvergroting in de landbouw en de vérgaande mechanisering hebben veel moois doen verdwijnen, is de overtuiging van beiden. „Nog maar 5 pocent is overgebleven van wat we in 1850 hadden en nog geen 10 procent van wat er in 1940 nog was”, stelt Huizenga.
„Het is de boeren niet kwalijk te nemen”, vindt ze. „De marges zijn nu eenmaal smal, waardoor boeren iedere vierkante meter grond nodig hebben.” De overheid is niet te verontschuldigen, voegt ze eraan toe. „Die had die cultuur beter moeten beschermen, en dat is op geen enkele manier gedaan.”
Omdat het huidige landbouwbeleid van de EU boeren nog meer zelf verantwoordelijk maakt voor het behoud van cultuurhistorische elementen in het landschap, vreest Huizenga voor het lot van wat er nog aan moois is overgebleven. „Er is geen enkele wet die ze beschermt, juist dat maakt het allemaal erg griezelig.”
Veranderd eetgedrag
Er zijn ook andere oorzaken achter de landschappelijke verarming. Perdijk noemt als voorbeeld de hoogstamboomgaarden. „Die waren erg arbeidsintensief en ook nog eens ongevoelig voor veranderende eetgewoontes, terwijl de consumptie van fruit juist erg onderhevig is aan mode: ze verandert sneller dan de natuur kan groeien”. Omdat hoogstambomen tussen de 80 en de 100 jaar oud kunnen worden zijn ze vervangen door boompjes die veel korter meegaan –7 tot 12 jaar– en dus sneller vervangen kunnen worden om aan veranderingen in consumptiegedrag tegemoet te kunnen komen.
Wat Huizenga en Perdijk opvalt is dat ze ook natuurbeheerders niet zien als goede beschermers van het landschappelijk cultureel erfgoed. Herstel van natuurwaarden gaat niet altijd samen met herstel of behoud van landschappelijke waarden, is hun ervaring. Huizenga: „Natuurorganisaties kiezen vaak heel nadrukkelijk voor behoud van natuur of voor het creëren van ‘echt wilde’ natuur ten koste van natuur die deel uitmaakt van het streeklandschap.”
Afgegraven es
Zo’n keuze is goed zichtbaar op een bepaalde locatie op het landgoed Twickel. Aan weerszijden van een weg ligt een es –een opgehoogde akker of weide– maar rechts wordt hij afgegraven om oude natuurwaarden te herstellen. Links blijft hij zoals hij is, omdat het een oud type cultuurlandschap betreft.
Als het lot van cultuurhistorische elementen in het Nederlandse landschap dan zo sterk in handen ligt van particulieren, is het verstandig om die in ieder geval goed voor te lichten en enthousiast te maken voor behoud, bescherming en herstel.
Aan Huizenga en Perdijk zal het niet liggen als het toch verder bergafwaarts gaat met de cultuur-historische rijkdom in ons landschap. Met hun standaardwerk hebben ze een stap willen zetten om het tij te keren. En als volgend jaar de serie compleet is? Dan gaan ze het land in om cursussen te geven.
Een boek vol vreemde woorden
Het Nederlandse landschap. Dat is een boek vol vreemde woorden. Vingerling, wiel, voorde, donk, es, berceau, schurveling, vliedberg. Stuk voor stuk zijn het namen van cultuurhistorische objecten of structuren in ons landschap. Oer-Nederlandse dingen en toch: wie kent hun betekenis nog? En wie herkent ze in zijn omgeving? Dat zullen er niet veel zijn: landschappelijk bezien is Nederland een beetje buitenland geworden en lopen zijn bewoners er als vreemdelingen doorheen.
Tijd om in een achtdelige serie de cultuurhistorie van ons landschap te belichten. Dat wat vreemd lijkt ons weer een beetje eigen te maken. Ook omdat er in rap tempo veel van dit moois verdwijnt – het wordt omgehakt, volgestort, omgeploegd of platgewalst. De zomer is ook nog eens bij uitstek de tijd om de dingen die hier ter sprake komen, buiten op te zoeken en te bekijken.
„Een christen let op cultuurhistorie”
Wie hoog opgeeft van Gods trouw, die zál interesse tonen in de ontstaansgeschiedenis van ons land en in alles wat daarvan nog zichtbaar is.
Het zijn woorden van dr. T. M. Hofman, emeritus hoogleraar aan de Theologische Universiteit van Apeldoorn, die ze zelf ook volop in praktijk brengt: onderzoek naar de cultuurhistorie van het Nederlandse landschap is zijn lust en zijn leven. Hofman mag er in zijn vrije tijd graag al wandelend op uitgaan, om gegevens van oude kaarten na te trekken of andersom: zelf opvallende dingen in het landschap te ontdekken, ze vast te leggen (camera en notitieboekje gaan altijd mee) en die informatie dan thuis via internet of in een archief verder uit te pluizen.
Zijn interesse voor de cultuurhistorie in het Nederlandse landschap zat er al van jongs af in, vertelt hij in de huiskamer van zijn woning in Apeldoorn, waar hij zich heeft omringd met een stapel schriftjes, mappen en fotoboeken om het een en ander van zijn ontdekkingen te laten zien.
Hofman praat graag over zijn grote hobby, dat is deze ochtend wel duidelijk. Een deel van Nederland wordt deze ochtend verbaal overhoop gehaald, uitgespit of opgegraven, en wat er aan moois bovenkomt bewonderd en bejubeld.
Celtic fields
Zo komt zijn ontdekking van celtic fields bij Vaassen ter sprake, en daarna gebeurt dat ook met een bijzondere spreng in de buurt van Beekbergen. Wat langer houdt dr. Hofman halt bij wat hij in zijn geboortestreek, de Ablasserwaard, in het landschap aantrof. De kenmerkende indeling in strookachtige kavels bijvoorbeeld. Die is eeuwenoud, en dat geldt daarom ook voor de zogenaamde tiendwegen die er nog te vinden zijn: typische landweggetjes, ook strooksgewijs aangelegd, die boerderijen beter toegankelijk maakten. Enthousiast vertelt hij over wat hij de „legakkertjes voor hennep” noemt: stroken land met aan weerszijden water waarop boeren al in de 17e eeuw als broodnodige bijverdienste hennep teelden, bestemd voor de touw- en zeilfabricage. Water was belangrijk bij het verwerken van de hennep, het zorgde ervoor dat de hennepwortels vergingen, iets wat een vreselijke stank met zich meebracht.
Of hij als theoloog niet nogal aards bezig is met zijn hobby? Dr. Hofman ontkent het ten stelligste. Hij zou juist wensen dat christenen zich meer verdiepten in de wordingsgeschiedenis van hun land, hun streek en directe omgeving. „Gedenken speelt in de Bijbel een belangrijke rol, en als wij geloven dat God ons leven en dat van ons volk leidt, moeten we daarover ook wat kunnen vertellen, en dat begint met belangstelling voor dat verleden.”
In dat verband spreekt de Apeldoornse theoloog met waardering over de geestelijke leidslieden van de Nadere Reformatie, die heel nadrukkelijk oog hadden voor de wordingsgeschiedenis van Nederland en die daarin Gods zorgende hand zagen. „Zo spraken ze onbekommerd over de ligging van ons land als een bijzondere gave van God die het mogelijk maakte om over water handel te drijven.”