Belijdenis van Nicéa miste lange tijd artikel over de Geest
UTRECHT. Eeuwenlang is in de geloofsbelijdenis van Nicéa een belangrijke passage achterwege gelaten zonder dat het opgemerkt werd, stelt dr. Roel Bosch. De predikant van de protestantse NoorderLichtgemeente te Zeist sprak gistermiddag tijdens de wintervergadering van het Kerkhistorisch Gezelschap in het kerkgebouw van de evangelisch-lutherse gemeente in Utrecht.
Naast de drie gereformeerde belijdenisgeschriften (Nederlandse Geloofsbelijdenis, Heidelbergse Catechismus en Dordtse Leerregels) zijn achter in de protestantse kerkboeken ook de drie zogenaamde ”Katholieke Symbolen” opgenomen: de apostolische geloofsbelijdenis, de belijdenis van Nicéa en die van Athanasius.
Dr. Bosch zei dat het lang duurde voordat de laatste drie belijdenissen daar een volwaardig plaats in kregen. Van de belijdenis van Nicéa ontbrak lange tijd zelfs een belangrijk gedeelte. Eeuwenlang stond het artikel over de Heilige Geest in sterk verkorte vorm achter in de Nederlandse Bijbels.
Er stond: „En in de Heilige Geest, die gesproken heeft door de profeten.” Het tussenliggende was weggelaten: „Die Heere is en levend maakt, die uitgaat van de Vader en de Zoon, die samen met de Vader en de Zoon aanbeden en verheerlijkt wordt.” In oud gereformeerde kerkboeken waarin de psalmen van Datheen zijn opgenomen, komt deze weglating nog steeds voor, aldus dr. Bosch.
De theoloog legde uit dat het manco te maken heeft met de ontstaansgeschiedenis. De synode van Nicéa stelde in 325 een belijdenis vast, die tijdens het concilie van Constantinopel (381) werd gewijzigd. De officiële tekst daarvan werd echter pas gevonden in de notulen van het concilie van Chalcedon (451), zodat het mogelijk is dat er na het jaar 381 nog wijzigingen zijn aangebracht.
Kanttekeningen
De gereformeerde theoloog Amandus Polanus van Polansdorf plaatste in het begin van de zeventiende eeuw kritische kanttekeningen bij het onverkorte artikel over de Geest. Volgens hem zouden er later toevoegingen zijn aangebracht, maar ds. Bosch is daarvan dat niet overtuigd: „Welke grond had hij om alle andere toevoegingen uit Constantinopel –en dat zijn er veel-– ongemoeid te laten?” Dr. Bosch vermoedt dat er bij Polanus sprake was van een inhoudelijk theologisch argument over de Heilige Geest.
In 1869 verscheen het boek ”De symbolische schriften der Nederlandsche Hervormde Kerk in zuiveren, kritischen bewerkten tekst haar aangeboden tot wettig gebruik”, waarin de volledige passage over de Heilige Geest nog steeds ontbrak. De eerste complete Nicéatekst was te vinden achter in een herdruk van een Statenbijbel uit 1895. F. L. Rutgers, de bezorger ervan, baseerde zich daarvoor op een in de Rooms-Katholieke Kerk fungerende concilietekst, die een toevoeging aan de concilietekst van 381 betrof.
Dr. Bosch vindt het opvallend dat er eeuwenlang geen vragen zijn gesteld over het ontbrekende stuk tekst. Hij vraagt zich af of het te maken heeft met de verlegenheid binnen de gereformeerde theologie over de Heilige Geest als derde Persoon. „Een werkelijke leer van de Heilige Geest is binnen de gereformeerde theologie tot in de twintigste eeuw niet echt van de grond gekomen”, zei hij, verwijzend naar ouder catechetisch materiaal waarin weinig ruimte is toebedeeld aan de Heilige Geest.
Pinksterliederen
De theoloog ziet de laatste tientallen jaren een omslag. „Pas sinds de komst van het Liedboek in 1973 zien we ruimte voor de Geest ontstaan. De redactie van het Liedboek ontdekte kort voor de sluitingsdatum dat het meer liederen over de Geest nodig had en vond die onder anderen bij Jaap Zijlstra en Inge Lievaart. De redactie van Liedboek 2013 constateerde dat het aanbod van pinksterliederen de verwachtingen overtrof en moest schrappen.”