Zo’n veertig jaar werkte Tijs Huisman (1945) als docent tekenen en beeldende vorming op hogeschool De Driestar in Gouda. Daarnaast is hij tot op heden actief als kunstenaar. „Het is wonderlijk dat reformatorische christenen abstracte kunst afwijzen. Juist zij zouden moeten weten dat er meer is dan wat voor ogen is.”
Komende vrijdag verschijnt ”Wees een gids!”, het tweede deel van het geschiedkundige overzicht van Driestar educatief. In deze bundel, onder redactie van John Exalto, schreven Ineke de Jong-den Hartog en Jan Veldman een hoofdstuk over beeldende vorming op De Driestar: ”Tussen expressie en esthetisch spel”. De schrijvers beginnen met een intrigerende vraag die ze meteen beantwoorden: „Hoeveel beeldende lessen zullen er door docenten en studenten gegeven zijn sinds de oprichting van kweekschool De Driestar? Duizenden en nog eens duizenden.”
Dat onderwijs moet iets hebben nagelaten voor het geheel van de gereformeerde gezindte. Een gesprek daarover met Tijs Huisman, zelf ooit Driestarstudent aan De Driestar. Met als leidraad enkele stellingen die uit ”Wees een gids!” zijn gedestilleerd.
In de bevindelijk gereformeerde kringen werd de kunstwereld in het algemeen als een profaan gebied gezien dat niet verenigd kon worden met een godvrezende levenswandel.
„Na de middelbare school wilde ik graag naar de kunstacademie, maar daar was geen sprake van. Mijn ouders wilden dat niet. De kunstwereld had in de reformatorische kring geen goede naam. Daarin kon je geen eerlijke boterham verdienen, vonden zij. We woonden in Gouda en daar was ook (boffen!) de kweekschool De Driestar. Ik moest maar schoolmeester worden! Directeur Kuijt vroeg tijdens een eerste gesprek of ik er een roeping voor had. Nee, zei ik. Nou, zei Kuijt, misschien komt dat nog. Ik ben dus met tegenzin begonnen op De Driestar. Ik zag mezelf nog niet voor de klas versjes over ”twee beren” zingen. Achteraf zeg ik: het onderwijs was waarschijnlijk het enige waarvoor ik geschikt was. Ik zou niet weten wat ik anders had moeten doen. Ik heb trouwens altijd met veel plezier lesgegeven. Een student zei eens tegen me: Het leven is toch veel te ernstig voor zo’n vak als u geeft? Maar dat is een vergissing. Juist kunst laat zien dat ons ondanks de zonde nog veel moois is gelaten. Schoonheid is een gave van de Schepper die we moeten koesteren en waar we niet achteloos aan voorbij mogen gaan. Juist dat heb ik altijd willen benadrukken.”
Jan van den Berge opende voor studenten (...) een wereld die ze van huis uit niet kenden, toen hij ze in aanraking bracht met eigentijdse kunst.
„Op De Driestar kreeg ik les van Jan van den Berge, docent beeldende vorming. Ik had hem op de mulo overigens al als tekenleraar gehad. Het waren prachtige uren als hij lesgaf. Bordtekenen vond ik heel mooi om te doen, Van den Berge was er heel goed in. Bijzonder was dat hij het tekenvak benaderde als expressievak. Kinderen moesten de werkelijkheid niet áfbeelden, maar vérbeelden, laten zien hoe hun ”ik” zich verhield tot de wereld om hen heen. Dat vond hij belangrijker dan ”net echt” tekenen. Hij was in die tijd voorstander van wat hij ”beeldende expressie” noemde. Zeker in reformatorische kring was dat heel vernieuwend. Ik heb Van den Berge leren kennen als een zeer gedreven mens, bevlogen en spiritueel. Als een echte beeldenstormer ook, hij ging er met verve tegenaan, geweldig. Ik heb veel van hem geleerd. Van den Berge is weleens op het matje geroepen bij het schoolbestuur omdat hij te vrij zou omgaan met de zichtbare werkelijkheid. Maar dat was toch wel vreemd. Het is wonderlijk dat de gereformeerde gezindte abstracte kunst afwijst. Juist reformatorische christenen zouden zich moeten realiseren dat er meer is dan wat voor ogen is. Ik heb als docent altijd gevochten tegen de gedachte dat herkenbare kunst de ideale uitdrukkingswijze is. Het gaat niet om het maken van een ”plaatje”, maar om het attenderen op het wonder dat schuilt in de natuur, in kleur en vorm.”
Ineens konden álle kinderen tekenend of plakkend hun eigen beleven uitdrukken. Langs deze wegen opende Jan van den Berge vele wegen, voor vele onderwerpen.
„Vrije expressie was een manier om kleuters en kinderen uit de onderbouw te benaderen. Het projecteren van wat je beleeft en voelt in een spontane tekening is eigen aan een kind. Hij kan de lucht bijvoorbeeld geel kleuren als hij heel erg blij is. Een docent moet leren daar respect voor te hebben en dat te waarderen. Ik heb ervoor moeten knokken om mijn studenten dat bij te brengen, want veel juffen hadden een totaal ander standpunt. Zij wilden liever dat de kinderen leerden binnen de lijntjes kleuren, want dat was goed voor de fijne motoriek. Maar daarvoor zijn de expressievakken niet bedoeld; neuspeuteren is net zo goed geschikt. Gelukkig is het bij de meesten wel overgekomen. De laatste jaren ging de didactische structuur bij de beeldende vakken op De Driestar echter prevaleren. Dat vond ik zelf niet zo’n goede ontwikkeling, eerder een verarming. Er werd veel meer voorgeprogrammeerd en daar had ik moeite mee. Het belemmerde de creativiteit en de speelsheid.”
Om tot expressie te komen, is er (...) begeleiding nodig (geleide expressie).
„Ik besef heel goed dat het menselijke hart boos en verdorven is. Ik ben ook geen voorstander van het ongecontroleerd met verfpotten aan de slag gaan om tot onbelemmerde expressie te komen. Er moet een balans zijn tussen hart en hoofd. Kunst is altijd een communicatiemiddel; als ze niet meer begrepen wordt, is er iets mis. In de lespraktijk werkte ik vaak met de assemblage van goedkope materialen waar kinderen zelf iets nieuws van konden maken. Als kinderen loskomen van stereotiepe voorstellingen –een stoomboot gemaakt van een pak melk, of een paddenstoel van een closetrol– krijgen ze veel meer vrijheid om zichzelf uit te drukken. Maar ik heb altijd wel geprobeerd om steeds een klein beeldend probleem toe te voegen aan de belevingswereld van het kind, zodat het verder kon komen. Dan liet ik ze een tekening bijvoorbeeld onderaan licht kleuren en naar boven toe steeds donkerder. En natuurlijk legde ik daarbij ook de technieken uit. Mijn doel was kinderen spelenderwijs te laten kennismaken met beeldende problemen en technieken. Dat kun je geleide expressie noemen.”
Imitatie stond lijnrecht tegenover echtheid en puurheid.
„Bij een goed kunstwerk gaat het om eerlijke communicatie, om authenticiteit. Persoonlijke expressie is een voorwaarde voor kunst; als docent reik je handvatten aan om de leerling verder te helpen, bekwamer te maken. Als ik op De Driestar werkstukken met leerlingen besprak, zetten we alles bij elkaar op één tafel. Dan werd het stil, want dat was spannend. Eén opdracht, en zó veel verschillende manieren om die uit te voeren. De studenten realiseerden zich dan dat ze eigenlijk tegen mij als docent zeiden: We nemen u in vertrouwen. Er zit immers iets heel persoonlijks in de werkstukken. Ik mocht in het bespreken en beoordelen dat vertrouwen niet beschamen! Soms was er een leerling die z’n werk om die reden niet in de groep durfde te tonen. Maar bij het maken van beeldend werk is het belangrijk om los te komen van de kramp wat anderen ervan vinden. Kunst maak je vanuit eerlijkheid en eigenheid; het mag geen kunstje worden. Maar de expressie blijft wel altijd genormeerd aan de Bijbelse geboden.”
De moderne kunst heeft een evenwichtige en didactisch verantwoorde plek in het curriculum gekregen. Dit levert geen problemen meer op met de reformatorische achterban.
„De waardering voor moderne kunst in reformatorische kring is echt in positieve zin veranderd. Mensen hebben oog gekregen voor de emotionele waarde van kleur, lijn en vorm en dat er meer betekenissen mogelijk zijn. Veertig jaar geleden lag dat nog wel anders. Er gaan tegenwoordig ook refo’s naar de kunstacademie. Men heeft een ruimere blik gekregen op wat cultuur is en inhoudt; dat geldt ook voor disciplines zoals muziek en literatuur. De gereformeerde gezindte emancipeert. Maar de voorkeur voor herkenbare kunst is nog wel altijd dominant. Daar gaat nog wel een tijd overheen voordat dat is veranderd.”