Kerkvader Hieronymus moest alles loslaten
”Neem mijn leven, laat het Heer” is een overbekend uit het Engels vertaald lied van Frances Ridley Havergal (1836-1879). Ooit schreef echter de zelfbenoemde ”stukjesschrijver” Bert Klei in Trouw dat betwijfeld mocht worden of de vierde strofe door ieder wel van harte kon worden meegezongen: „Neem mijn zilver en mijn goud dat ik niets daarvan behoud.” Ga er maar aanstaan! Waar dit lied in kerkdiensten wordt gezongen, zullen de eerwaarde heren dit couplet meestal wel overslaan.
En met vergeestelijking kom je ook een heel eind. In het Liedboek voor de kerken heeft men listig een aanpassing aangebracht: „Neem mijn zilver en mijn goud, dat ik niets aan U onthoud.” Maar dan nog…! Alle goud en zilver de deur uit? Al je bezittingen prijsgeven? Soms doet een enkele mens dit, zoals ooit Franciscus van Assisi die, hoewel van rijke afkomst, in armoede ging leven.
Ik duik even diep in de geschiedenis. Hieronymus. Nee ik bedoel niet Hieronymus van Alphen (1746-1803), hoewel ook hij aards bezit relativeerde. Hij vermaande kinderen zelfs geen pruimpje te stelen, maar dichtte ook dat wonderschone lied ”Nooit kan ’t geloof te veel verwachten”, met aan het slot: „O zaligheid niet af te meten, o vreugd die alle smart verbant! Daar is de vreemdelingschap vergeten en wij, wij zijn in ’t vaderland.”
Nee, ik bedoel de grote Latijnse kerkvader Hieronymus (348-420), die vanaf 384 34 jaar in zijn klooster bij Bethlehem leefde en werkte. Tien jaar eerder al kreeg hij het verlangen om in armoede te leven, waarna hij zich drie jaar terugtrok in een woestijn in Syrië om in eenzaamheid te bidden. Stilzitten in het klooster deed hij niet, al werkte hij vooral zittend. Hij vertaalde het Oude Testament in het Latijn (de Vulgata), maar liet ook een grote literaire nalatenschap na, zodat hij tot de grote kerkvaders wordt gerekend. Hij was de eerste christen die Hebreeuws kende.
En nu het verhaal. In zijn kloostercel klonk een stem: „Hieronymus, heb je Mij alles gegeven?” „Hoe kunt U dat vragen?” was zijn antwoord. Hij leefde immers in armoede. Geen zilver en geen goud was hem gelaten. „Hieronymus, heb je Mij alles gegeven?” luidde de herhaalde vraag. „Waarom opnieuw die vraag?” was zijn repliek. „Ik heb toch al mijn talenten aan U gegeven?” In zijn boeken, preken, vertalingen en polemieken met afvalligen. „Hieronymus, heb je alles aan Mij gegeven?” klonk de vraag voor de derde keer. „Heb je ook je zonden aan Mij gegeven?”
Eigenlijk past het leven van Hieronymus helemaal bij het (ongewijzigde) lied waarmee ik begon. Hij gaf zijn uren en zijn tijd, zijn handen en zijn stem, maar ook zijn zilver en zijn goud. Kortom: „Neem mij zelf, en ’t allen tijd ben ik aan U toegewijd.” Ik leg er ook de vreemdelingschap uit dat fraaie lied van Hieronymus van Alphen naast. Die vreemdelingschap werd door de kluizenaar van Bethlehem onmiskenbaar beoefend, maar wel gepaard aan ongekende ijver, uit liefde tot zijn Meester.
Ik knipoogde een beetje anders dan anders. Maar in onze materialistische leefcultuur lijkt me de boodschap wel appellerend.