Problematische verzamelaar ziet colablikje als kunstwerk
Het resultaat van zijn verzamelwoede begint achter de voordeur en eindigt op zolder. De woning van Kees Boom in Dordrecht is één groot pakhuis. Z’n collectie bestaat uit „duizend onderwerpen met miljoenen details.” Of hij last heeft van al die rommel? „Zeg dat niet: rommel. Een leeg colablikje is een kunstwerk. Voor mij wel.”
De voortuin is een wildernis. Middenin staat een kliko. Als een monument. Kees Boom –zijn achternaam heeft-ie zelf bedacht– opent de verveloze voordeur. „Schoenen uit, graag. Ik heb ooit iemand met poep onder z’n zolen binnen gehad.” Hij gebaart naar de auto voor het huis. „Moet je geen jas halen? Ik stook niet. In de kamer is het nu 9 graden.”
Boom loodst z’n gast door het smalle gangetje langs boeken en prullaria naar de voorkamer. Die biedt krap plaats aan een bankstel, tafel en stoel. De rest van de kamer fungeert als opslagruimte. Opnieuw boeken, kranten, tijdschriften, beeldjes, flesjes, kleding, dozen, dia’s, kampeerspullen, foto’s, fossielen, kaarten.
De achterkamer dient als tv-kamer. Tussen de ongeordende spullen heeft Boom voor zichzelf een hangplaats gecreëerd. Met kussens en dekens. „Hier lig ik uren tv te kijken.”
Ook de keuken staat vol. Aan een waslijn hangen hand- en theedoeken te drogen. Het gasfornuis gebruikt Boom om te wokken. „Voor vier dagen tegelijk. De eerste dag eet ik warm, de andere drie dagen koud.” Hij pakt een roestvrijstalen schaaltje. „Hier eet ik uit, daarna lik ik het schoon. Dat scheelt weer afwasmiddel.”
Bukoefening
In de gang staat een verzameling lege flessen. „Die raap ik op uit het park aan de overkant; heb ik gelijk een bukoefening.” Ook de trap ontkomt niet aan Booms verzamelwoede. Net zomin als de slaapkamers op de eerste verdieping. Een ervan noemt hij met liefde „mijn studeer-, mijn werkkamer.” De gordijnen zitten dicht, het ruikt er muf. Boom bivakkeert hier uren. „Om te studeren, geologie bijvoorbeeld. In m’n bibliotheek, achter m’n computertje.”
Zelfs de kleine badkamer staat vol. „Ik ga één keer per maand onder de douche. En verder…” De Dordtenaar schuurt met z’n rug langs de deurpost. „Zo gaan de huidschilfers er ook af.”
Op zolder hangen spinnenwebben in lange slierten aan het dak. Ook hier spullen, spullen en nog eens spullen. In de hoek slaapt Boom. „Op een elektrische deken.” Naast het bed staat een plastic fles. „Daar plas ik in. En als ik m’n grote behoefte heb gedaan, trek ik niet de wc door, maar gebruik ik een emmer water.”
Of hij last heeft van ongedierte? Bestraffend: „Ongedierte bestaat niet. Ik heb ooit muizen gehad omdat ik brood droogde op zolder. Dat doe ik nu in de keuken. En verder? Er lopen hier honderd spinnen. Het zijn m’n vrienden. Vorige week is er één doodgedaan.” Met gevoel voor drama: „Hij is van ons heen gegaan.”
Op de bank in de woonkamer vertelt Boom z’n levensverhaal. Stukje bij beetje. „Bij de geboorte heb ik een kleine hersenbeschadiging opgelopen. Zuurstofgebrek. Ik was enig kind en ben mishandeld. Door m’n vader. En m’n moeder. M’n oma sprong er wel eens tussen en riep: Je slaat die jongen nog eens dood. Ik ben veel gepest op de lagere school, was anders dan anderen. Ik bén anders, denk anders. Ik pas nergens bij. Heb vriendinnen gehad, heb samengewoond, maar het werd allemaal niks.”
Boom wijst naar een Jezusbeeldje op de schoorsteen. „Ik ben christelijk opgevoed; ken de Bijbel. Er staan prachtige dingen in over liefde, goedertierenheid, over Jezus. Hij werd door niemand begrepen. Ik soms ook niet.” Filosofisch: „Ik ben tegen de mensheid. De mens put de aarde uit. Ik ben onderdeel van die ratrace; ben dus eigenlijk tegen mezelf.”
Graaien
Hoe oud Boom is? „Dertigplus, maar ik wil wel iets uitleggen. Een jaar van een mensenleven betekent dat het lichaam één keer om de zon is gevlogen. Mijn lichaam is 67 keer om de zon gevlogen.”
Eenzaam? De Dordtenaar, die van AOW leeft, schudt z’n hoofd. „Ik ben gek op musea; werk als klusjesman in een winkel. Als beloning mag ik in de groencontainer graaien; eten kopen is te duur. Ik heb gesolliciteerd bij het Riagg om een workshop communicatie te geven. Laatst heb ik een verhaaltje verteld over de vraag: Wat is leven? Voor de Spirituele Sociëteit Drechtsteden. Ik ben theosoof, tarotist, boeddist, ja spiritueel ben ik. En ik heb zeven jaar in de politiek gezeten; als fractieassistent bij EcoDordt.”
Zo’n twintig jaar terug begon Boom met verzamelen. Hij wijst om zich heen. „Dit allemaal, dit leeft voor mij. Mijn verzameling bestaat uit duizend onderwerpen met miljoenen details. Ik weet alles wel ongeveer te vinden. Maar, zeg ik eerlijk, sommige hoeken, daar ben ik geen vijf jaar aan geweest.”
Een leeg blikje waardeloos? „Het is een kunstwerk. Er staan prachtige afbeeldingen op. Soms uit de Griekse mythologie. Ik raap geen rommel op, maar design.” Of Boom een problematische verzamelaar is? „Dat vinden anderen. Ze zeggen: Die man is ziek in z’n hoofd; die moet geholpen worden. Ik ben het er niet mee eens, maar begrijp het wel. Ik kan niet leven in een geordend huis. Dan pleeg ik zelfmoord. De buren zeggen: Rommel in je huis is rommel in je hoofd. Het is niet waar.”
Verzamelen: niet als hobby, maar als obsessie
Er zijn twee soorten verzamelaars: zij die het voor hun hobby doen en mensen voor wie het een obsessie is. Over die laatste groep stelde sociaal verpleegkundige José van Beers, werkzaam in Dordrecht, een boek samen: ”Problematische verzamelaars”. In het Engels: ”hoarders”. Zij kunnen én willen geen afstand doen van hun spullen. Het zijn hun kinderen. Hun huizen puilen uit, zodat er amper ruimte overblijft om te leven.
Meestal zijn hoarders –ongeveer evenveel mannen als vrouwen– alleen. Maar evengoed kunnen ze een gezin hebben en zijn hun partner en kinderen de dupe van de verzamelwoede. Soms verwaarlozen problematische verzamelaars zichzelf, veroorzaken ze overlast in hun omgeving en zijn ze een gevaar voor zichzelf en voor anderen. Soms leiden ze een betrekkelijk normaal leven. Over het algemeen ervaren hoarders hun verzamelobsessie niet als een probleem. Anderen in hun nabijheid wel.
In landen als de VS en Engeland wordt het aantal hoarders geschat op 2 tot 5 procent van de bevolking. Als dat percentage ook voor Nederland geldt, betekent het dat er in ons land enkele honderdduizenden problematische verzamelaars wonen.
Hoarders worden vaak ontdekt doordat medewerkers van de gemeente, de thuiszorg, de geestelijke gezondheidszorg of de politie met hen in aanraking komen. Soms trekken buren of familieleden aan de bel als het verzamelen ongezonde proporties begint aan te nemen.
In alle gevallen dient zich de vraag aan: Moet deze problematische verzamelaar geholpen worden? Zo ja, hoe? Individueel of in een groep? Vrijwillig of gedwongen? Het boek van Van Beers gaat op deze vragen in en wil hulpverleners en andere professionals handvatten geven.
Uit wetenschappelijk onderzoek, dat nog in de kinderschoenen staat, blijkt dat hoarding voor een deel erfelijk bepaald is. Daarnaast spelen andere factoren een rol, zoals opvoeding, het beleven van traumatische gebeurtenissen, stress en gebrek aan sociale contacten.
In het buitenland zijn speciale klinieken waar problematische verzamelaars behandeld worden. In Nederland nog niet. Het boek van Van Beers is de eerste Nederlandstalige publicatie over dit onderwerp. Het bevat veel praktijkvoorbeelden. Van Beers stelde het boek samen nadat zij als verpleegkundige in aanraking kwam met Kees Boom, een problematische verzamelaar in Dordrecht (zie onder). Hij schreef als ervaringsdeskundige het laatste hoofdstuk, om meer begrip te kweken voor hoarding.
Het onderwerp houdt Van Beers meer en meer bezig. Zij organiseerde twee congressen over hoarding en richtte een landelijke werkgroep en stichting op. Ze volgt de studie verpleegkundig specialist, een opleiding verzorgd door de gezamenlijke ggz-instellingen.
”Problematische verzamelaars”, José van Beers en Kees Hoogduin (red.); 2012; uitgave Boom; ISBN 978 94 6105 012 0; 222 pag.’s; prijs 24,95 euro.
„Anders tegen spullen leren aankijken”
Zijn ”hoarders”, het Engelse woord voor problematische verzamelaars, bijzondere mensen? „Ze hebben in ieder geval een bijzondere hobby”, nuanceert José van Beers, auteur van het boek ”Problematische verzamelaars”. „De essentie is dat ze zo gehecht zijn aan hun spullen dat ze niets kunnen weggooien. Ze zijn besluiteloos. Van ontruimen worden ze ongelukkig, terwijl de buitenwacht dat juist als de oplossing ziet.”
Van Beers, sociaal verpleegkundige, kwam diverse keren bij Kees Boom in Dordrecht over de vloer. Haar indruk? „Hij veroorzaakt geen overlast, verzorgt zichzelf redelijk goed en er zijn geen klachten over hem. Hij leeft gelukkig en lijdt niet onder zijn verzamelwoede. Hij is niet psychisch ziek, maar je zou kunnen zeggen dat hij een stoornis heeft. Daar hoeft hij echter niet voor behandeld te worden, want dat heeft voor hem geen meerwaarde.”
Verzamelen is oermenselijk, zegt Van Beers. „Iedereen heeft wel een kastje, laatje, zolder of schuur met spullen die best weg kunnen, maar die we toch bewaren. Het wordt een probleem als mensen daardoor bijvoorbeeld ruimtegebrek krijgen.”
Cruciaal bij de behandeling is dat hoarders wordt geleerd anders tegen hun spullen aan te kijken. Van Beers: „Deze mensen zijn bang dat er verschrikkelijke dingen gebeuren als ze iets weggooien. Neem de proef op de som. Ruim iets op en kijk of er echt een ramp plaatsvindt.”
Een tweede advies: „Knoop aan bij iets wat de hoarder zelf veranderd zou willen hebben in z’n huis. Het opruimen moet een voordeel hebben, bijvoorbeeld dat iemand daardoor weer kan eten aan tafel of in een schoon bed kan slapen.”