Verkiezingsstrijd VS gestempeld door moddergooien
„Idioot, leugenaar, domkop, draaikont, malloot, dronkenlap, slapjanus, baviaan.” Het is slechts een bescheiden bloemlezing uit het vocabulaire dat Amerikaanse presidentskandidaten gebruiken om hun tegenstander zwart te maken. Niets is te gek. Wie wil winnen, moet een smerige campagne voeren.
Mudslinging, moddergooien, zo noemen commentatoren de vuile oorlog die kandidaten in de VS uitvechten om een zetel in het Congres, of –belangrijker– de woonvergunning voor het Witte Huis te veroveren. Alles lijkt te zijn geoorloofd om de tegenstander op de knieën te krijgen. Grote raadgever is de firma list en bedrog.
Wie een faire en nette verkiezingsstrijd wil, kan beter gelijk inpakken. „Campagne voeren is oorlog”, zei voormalig president Clinton in 1992. Daarom noemde hij het campagnecentrum de ”war room”. Van daaruit reageerde zijn staf zo snel mogelijk op aanvallen van de tegenstanders en bedacht trucs om rivaal Bush onderuit te halen.
Of mensen het nu leuk vinden of niet: politieke smeerlapperij en verachtelijke verdachtmakingen werken in verkiezingstijd beter dan afgewogen, goed beargumenteerde politieke betogen. Waar met modder is gegooid, blijft immers altijd een smeurtje achter.
Niet voor niets reageerde Mitt Romney eind augustus furieus toen een zogenoemde ”Super PAC” –een groep die niet aan een partij is verbonden maar die wel steunt– in een filmpje durfde beweren dat de Republikein medeschuldig was aan de dood van een kankerpatiënte. In de video doet de 62-jarige Joe Soptic, inmiddels bekend als Joe the Steelworker, zijn beklag. Hij zou zijn zorgverzekering zijn verloren toen het staalbedrijf waar hij werkte in 1993 werd overgenomen door Bain Capital, een investeringsmaatschappij die door Romney was opgericht. Joe the Steelworker suggereerde dat er een verband was tussen het wegvallen van de zorgverzekering en de dood van zijn vrouw. Romney verweet Obama het brein te zijn achter deze negatieve advertentiecampagne. De Republikein sneerde dat er weinig was overgebleven van de belofte van ”change en hope” waarmee Obama vier jaar geleden de verkiezingen won. De omroep CNN zocht het verwijt van Joe the Steelworker uit en constateerde dat zijn vrouw helemaal niet door de overname in 1993 haar verzekering was kwijtgeraakt. Dat gebeurde pas enkele jaren later, toen ze door een ongeluk haar eigen baan verloor.
Dat negatieve reclame over de tegenstander werkt, is al eeuwenlang bekend. Dat moest Marcus Cerrinius Vatia al in 79 v. Chr. ervaren. Hij stelde zich kandidaat voor het ambt van aedilis van Pompeji, vergelijkbaar met het burgemeesterschap in onze tijd. De kansen van Marcus Cerrinius Vatia waren goed. Tot het ochtendgloren van de verkiezingsdag. Toen konden de inwoners van de Romeinse stad op een groot aantal muren negatieve informatie over de jeugdige kandidaat lezen. ’s Nachts waren er teksten op gebouwen gekalkt als: „De dieven steunen Vatia.” En: „De dronkaards van de stad vragen om Marcus Cerrinius Vatia te kiezen als aedilis.” Vatia werd bij de verkiezingen weggevaagd; slachtoffer geworden van een negatieve campagne.
Iets dergelijks maakte de Democraat John Kerry in 2004 mee, toen hij het opnam tegen zijn Republikeinse rivaal, de zittende president George W. Bush. Kerry kreeg gedurig het verwijt een ”flip-flopper”, een draaikont, te zijn. Als voorbeeld werd dan onder andere genoemd dat hij in 2002 als senator eerst instemde met het verlenen van bevoegdheid aan de president om Irak de oorlog te verklaren en vervolgens tegen de begroting voor die oorlog stemde. Dat dit verschillende stemgedrag puur om wetstechnische redenen was, wilde niemand horen. Kerry was gebrandmerkt als flip-flopper.
De Republikeinen buitten dit volledig uit. Ze lieten een filmpje zien van een surfende Kerry voor de kust van Nantucket. Terwijl de Democraat op zeker moment wat onhandig dobberde op de golven, werd de melodie van ”An der schöne blaue Donau” gespeeld, terwijl de voice-over vertelde over Kerry’s steeds wisselende opinies. Het beeld van een bekwame, betrouwbare presidentskandidaat lag aan gruzelementen.
Vuile verdachtmakingen
De tegenstander zwartmaken, dat kunnen Amerikaanse verkiezingsstrategen als geen ander. Dat gebeurde al in 1800 toen Thomas Jeffferson het opnam tegen John Adams. De twee rivalen behoorden tot de founding fathers van de Verenigde Staten en waren tot de verkiezingsstrijd bevriend met elkaar. Desondanks voerden ze een vuile campagne. Jefferson werd door het team van Adams beschuldigd van moord, verkrachting, overspel en incest. Bovendien zou hij een zoon zijn uit een buitenechtelijke relatie van een halfbloed vader en een indiaanse vrouw, hetgeen in die tijd bepaald geen compliment was. Jefferson reageerde door Adams mannelijkheid in twijfel te trekken.
Waren dit politiek gezien nog echte tegenstanders van elkaar, politici schuwen het niet om zo nodig ook partijgenoten te slachtofferen. Dat maakte John McCain mee toen hij in 2000 de Republikeinse kandidatuur probeerde binnen te halen. Vanuit het kamp van zijn concurrent George W. Bush werd het gerucht de wereld in geholpen dat McCain, die geroemd werd vanwege zijn Vietnamverleden, bij een prostituee een kind had verwekt. In werkelijkheid had McCain een niet-blank meisje geadopteerd afkomstig uit een tehuis van Moeder Teresa in India. Vrienden van Bush schaamden zich niet om via advertenties, e-mails en zelfs anonieme telefoonkanonnades het gerucht rond te pompen dat het om een buitenechtelijk kind ging.
Bush, die er formeel niets mee te maken had, liet het gebeuren – zelfs toen McCain hem smeekte actie tegen de roddels te ondernemen. McCain werd door de geruchtvorming bij de voorverkiezingen van South Carolina verslagen. Later bleek dat het verzonnen verhaal was verspreid door Richard Hand, hoogleraar aan de conservatieve Bob Jones Universiteit.
Karl Rove, een naaste medewerker van Bush, gold als expert in het bedenken van trucs. Al jong ontpopte hij zich als Mr. Listig en Sluw. Zo wist hij op 19-jarige leeftijd een verkiezingsbijeenkomst te bederven van de Democraat Alan Dixon, die kandidaat-senator was voor de staat Illinois. Rove, zelf RepubLikein, wist met een vals identiteitsbewijs het kantoor van Dixon binnen te dringen en stal daar enkele duizenden vellen briefpapier. Daarop drukte hij een uitnodiging voor de eerstvolgende bijeenkomst, met daarbij de mededeling dat er voldoende gratis bier, voedsel en mooie vrouwen waren voor iedereen. Deze uitnodiging deelde hij uit bij een centrum voor daklozen en onder popfans. De opkomst laat zich raden; Dixon was er echter niet blij mee.
Tricky Dick
Een van de grootste bedenkers van vuile trucs was ongetwijfeld president Richard Nixon. Het bezorgde hem de bijnaam ”Mr. Tricky Dick”. Meest in het oog springende affaire was natuurlijk het Watergateschandaal. Om de tegenstander uit te kunnen schakelen, pleegden Republikeinen met medeweten van Nixon een inbraak in het kantoor van de Democraten. Daardoor was Nixons campagneteam precies op de hoogte van hun strategie.
Maar dat was niet het enige. Nixon had een speciaal team dat onderzoek deed naar de plekken waar de tegenstander viel te raken. De officiële naam hiervan was “Committee to Reelect the President”, afgekort Creep. Kennelijk was Nixon even vergeten dat ”creep” een Engels woord is voor een gemeen, niet te vertrouwen persoon. Leider van dit geducht college was Donald Segretti. Hij noemde zijn werk ”ratfucking” een term die door Californische windsurfers wordt gebruikt. Daarmee bedoelen ze dan de rare streken die een golf kan uithalen waardoor een surfer van zijn plank valt.
Segretti bedacht talloze gemene trucs, zoals het afzeggen van zalen die Democraten gereserveerd hadden voor verkiezingsbijeenkomsten of het op kosten van de Democraten bestellen van honderden warme pizza’s. Om bij de voorverkiezingen de Democraat Edmund Muskie uit te schakelen verspreidde het team van Nixon het gerucht dat de vrouw van Muskie alcoholiste was en hij daarom zijn troost zocht bij een prostituee. Een lokale Amerikaanse krant pikte het op. Muskie ging op een winterdag naar het redactiekantoor, waar hij voor de deur een toespraak hield om zijn vrouw te verdedigen. Door gesmolten sneeuwvlokken op zijn gezicht leek het op de krantenfoto net of hij huilde. Dat was vernietigend voor zijn imago van kalm en redelijk persoon. Nixons campagnecomité maakte daarop een einde aan Muskies kandidatuur met de slogan: „Als u niet op Muskie stemt, gaat hij huilen.”
Smullen
„Het team van Nixon riep met dergelijke streken algemeen afgrijzen op”, zegt Kevin Sweint, die onderzoek doet naar het moddergooien in de Amerikaanse politiek. „Toch heeft Nixon voor de latere jaren de toon gezet. Je kunt constateren dat sindsdien de campagnes vuiler, harder en gemener zijn geworden.”
Niet het minst dragen daar volgens Sweint moderne communicatiemiddelen een belangrijk steentje aan bij. „E-mailbombardementen in allerlei vormen zijn berucht. Kandidaten gebruiken ze om hun eigen boodschap op een positieve manier te verkopen of om de tegenstander zwart te maken. Er worden spotprenten verspreid, verkeerde cijfers doorgemaild en zo nodig mailbombardementen uitgevoerd om de server van de tegenstander plat te leggen.”
Van groot belang is volgens Sweint dat een kandidaat een aanval weet te pareren. „Fouten uit het verleden ontkennen is bijvoorbeeld dodelijk.” Hij wijst er daarbij op dat elk campagneteam aan ”opposition research” doet. „Dat is echt een vak. De hele levensloop van een kandidaat wordt nageplozen en bijna altijd vindt men wel iets waarmee een kandidaat om de oren is te slaan.” Het gaat er volgens Sweint om de aanval om te keren. „Clinton was daar een expert in. Toen van hem een brief opdook waarin hij verzocht om niet uitgezonden te worden naar Vietnam, leek dat de doodsteek te zijn. Clinton slaagde erin dat een positieve wending te geven. Zo van: „Deze man moet je hebben. Die had tenminste het karakter om op te komen voor zijn belang.”
Amerikanen zeggen moeite te hebben met het verharding van campagnes. „Maar tegelijk smullen ze ervan. En de vuilspuiterij blijkt ook te werken”, zegt Sweint. „Het gaat in de verkiezingen vaak niet zozeer om de inhoud, maar om de indruk die een kandidaat maakt. Wie wil winnen, moet vrolijk over zichzelf doen en venijnig zijn naar zijn tegenstander.”