In het jaar 1898 verscheen er een roman over een fabelachtig groot passagiersschip, ”Titan” geheten, dat in een koude aprilnacht op een ijsberg botst en vergaat.
Het boek ”Futility” van de schrijver Morgan Robertson gaat over een schip dat opvallende overeenkomsten vertoont met de Titanic. Robertsons verzonnen schip heeft een waterverplaatsing van 70.000 ton, de Titanic van 66.000 ton. Beide schepen zijn ongeveer even lang, hebben drie schroeven en een snelheid van circa 25 knopen. ”Titan” lijkt een soort blauwdruk van wat in 1912 werkelijkheid wordt.
Springen!
Edward P. de Groot beschrijft in ”De ware verhalen” op beeldende wijze wat er gebeurt als de Titanic een ijsberg heeft geraakt. In de laatste minuten voor de ondergang rent Dick Williams met zijn vader over het dek. Er zijn nog maar twee of drie dekken boven water. Zijn vader staat een paar meter van hem vandaan. „Snel, springen!” schreeuwt Dick naar zijn vader. Die komt net naar hem toe als een van de 18,9 meter hoge schoorstenen neerstort. Het gevaarte, dat nog steeds rook en roet uitbraakt, vermorzelt zijn vader.
Anna Sjöblom, passagier derde klas, ziet op het dek een Zweeds stel en hun vijf kinderen elkaar vaarwel kusssen. Dan springen ze overboord.
De 9-jarige Franky Goldsmith komt met zijn moeder in een sloep terecht, tussen de huilende vrouwen. Zijn moeder duwt zijn hoofd tegen zich aan, zodat hij niets kan zien. Maar Franky wil per se kijken: als moeder even loslaat, schiet zijn blik naar de wegzakkende Titanic, waarvan het achterschip recht omhoog wijst. Later zal hij het geschreeuw van de mensen beschrijven „als een vol honkbalstadion op een mijl afstand.”
Op 17 april 1912 vertrekt een Britse kabellegger naar de plaats des onheils. Het schip is geladen met tonnen ijs, gereedschap om lichamen te balsemen, een hoeveelheid lijkzakken en 150 houten doodskisten. De bemanning bestaat uit vrijwilligers die een dubbele vergoeding krijgen, een priester, begrafenisondernemer John Snow uit Halifax en veertig specialisten in balsemtechnieken. Er worden ‘slechts’ 306 lichamen uit het water gehaald. Ze hebben allemaal een zwemvest aan, en drijven hoog op het water. Sommige slachtoffers hebben over hun pyjama twee of drie hemden aan getrokken, twee broeken en twee vesten, twee colberts en een overjas. Sommigen hebben vlees in hun zakken gestopt, of koekjes.
Wessel van der Brugge
Tussen 3 mei en 12 juni 1912 worden er in de Canadese stad Halifax 150 Titanicslachtoffers begraven: 19 op een rooms-katholieke begraafplaats, 10 op het joodse kerkhof en 121 –van wie 42 niet geïdentificeerd– op het speciaal aangelegde Titanicperk op Fairview Lawn Cemetery. Tussen hen zou de Nederlandse stoker Wessel van der Brugge kunnen liggen, suggereert de journalist Dirk Musschoot. In zijn boek ”100 jaar Titanic” reconstrueert hij de lotgevallen van de Belgische en Nederlandse passagiers. Van de 27 Belgen aan boord overleefden er 7 de ramp; van de 3 Nederlanders niemand.
Wessel kwam in 1873 in Delfshaven ter wereld in een gezin met negen kinderen. Vijf van hen stierven in hun eerste levensjaar. Over hem is niet veel bekend, behalve dat hij avontuurlijke reizen maakte tot diep in Afrika. Zijn officiële adres heeft hij bij zijn zus Cornelia en haar man, Jan Kalff, aan de Barentszstraat in Amsterdam. In 1911 begint Cornelia zich zorgen te maken, want Wessel heeft al twee jaar niets van zich laten horen. Op 31 augustus 1912 staat de politie bij Cornelia op de stoep om te vertellen dat haar broer zeer waarschijnlijk is omgekomen met de Titanic. Een document dat ze later krijgt toegestuurd, bevestigt inderdaad dat Wessel ”fireman” is geweest aan boord van de oceaanstomer. De lijkschouwer in Halifax vermoedt dat elf van de onbekende lichamen stokers zijn geweest, vandaar de suggestie van Musschoot.
De andere twee Nederlanders die omkwamen zijn de 27-jarige kok Hennie Bolhuis en de 37-jarige jonkheer Johan George Reuchlin, directeur van de Holland Amerika Lijn. Musschoot vertelt op levendige en toegankelijke manier over hun lotgevallen en die van de 27 Belgen. Hij illustreert zijn betoog met ansichtkaarten, telegrammen, foto’s en brieffragmenten uit die tijd.
Mister Titanic
Een complete lijst van passagiers, gerangschikt naar klasse, is opgenomen in het boek ”De laatste nacht op de Titanic”. Dit is een Nederlandse vertaling van de klassieker ”A Night to Remember” die de Amerikaanse historicus Walter Lord in 1956 publiceerde. De namen van de geredde opvarenden staan cursief gedrukt. Van de passagiers eerste klas overleefde 60 procent de ramp, van de passagiers tweede klas 42 procent, in de derde klas overleefde 25 procent en onder de bemanning 24 procent.
„Er is geen ander boek over de ramp geschreven dat een grotere bijdrage heeft geleverd aan de belangstelling voor de Titanic dan het boek van Walter Lord”, schrijft vertaler Edward P. de Groot in het voorwoord. De Groot overleed vorig jaar, nadat hij op zijn sterfbed een ander boek, ”De Titanic. De ware verhalen” voltooide. In beide boeken zijn veel getuigenissen van overlevenden verwerkt.
Walter Lord maakte als 8-jarige knaap in 1926 een reis met het zusterschip van de Titanic, de Olympic. Een steward vertelde hem het verhaal over de ramp, en dat liet hem niet meer los. Door zijn vrienden en de Amerikaanse media werd hij als ”Mister Titanic” aangeduid. Walter Lord spoorde destijds 63 overlevenden op, een „merkwaardige mengeling van rijk en arm, passagiers en zeelui.” Hij schrijft op zo’n overtuigende en directe manier dat je als lezer als het ware wordt meegezogen in het verschrikkelijke drama van het moment.
„Toen het voorschip dieper wegzonk en de achtersteven hoger oprees, stortten allen, de beroemdheden en de onbekenden, samen omlaag in één wriemelende hoop. De tonen van de plechtige hymne ”Herfst” verstomden in een kabaal van vallende musici en instrumenten. De lichten doofden uit, flikkerden nog één keer aan en verdwenen toen voorgoed. Een enkele olielamp, hoog in de achterste mast, bleef nog even schijnen. Het doffe gedreun en het gerinkel van brekend glas werden luider. Een donderend geraas klonk over het water toen alles wat niet vastzat, begon te schuiven en naar voren viel. Er is nog nooit zo’n merkwaardige verzameling geweest als die welke daar met tumult in beweging raakte: 29 stoomketels, het met juwelen versierde exemplaar van de Rubaiyat, 800 kisten noten, 15.000 flessen Engels bier, de enorme ankerkettingen (waarvan elke schakel 175 pond woog), 30 kisten tennisrackets en golfclubs voor A. G. Spaulding, de uitzet van Eleanor Widener, tonnen steenkool, de blikken doos met effecten van majoor Peuchen, 30.000 verse eieren, dozijnen palmen in kuipen, vijf vleugelpiano’s, een kleine pendule in hut B-38, de eendenpers van massief zilver. En er raakte steeds meer aan het vallen.”
Ook de sfeer in de reddingsboten brengt Walter Lord tot leven: „Lawrence Beesley probeerde de voetjes van een huilende baby beter in te stoppen, raakte in gesprek met de dame die het kind in haar armen hield en ontdekte daarbij, dat ze gemeenschappelijke goede vrienden hadden in Ierland. Edith Russell hield een ander kind bezig met haar speelgoedvarken, dat de ”Maxixe” (een Braziliaans dansje, J-KK) liet horen als je zijn staart omdraaide. Hugh Woolner zat de vier jaar oude Louis Navatril koekjes te voeren. Mevrouw Astor gaf een vrouw uit de derde klas een sjaal voor haar dochtertje, dat zat te huilen van de kou. De vrouw bedankte in het Zweeds en sloeg de sjaal om het meisje heen.”
Wat als...
Andere verhalen van overlevenden zijn samengebracht in het boek ”De Titanic. De ware verhalen” van Edward P. de Groot. Hij verzamelde jarenlang meer dan 500 persoonlijke getuigenissen van mensen die bij de ramp betrokken waren: brieven, privéverslagen, notities, familieherinneringen. De fragmenten zijn gerangschikt volgens de loop van de gebeurtenissen: van het uitbundige leven aan boord van het schip en de aanvaring met de ijsberg tot de bestorming van het kantoor van de White Star Line in New York. Voordeel van deze rangschikking is de overzichtelijkheid, nadeel is dat bepaalde feiten steeds weer terugkeren.
In het boek trekt een stoet reizigers voorbij: Jack Thayer, die als 17-jarige jongeman met zijn ouders op de Titanic terugreist naar Amerika; Edith Brown, de 15-jarige dochter van een hoteleigenaar uit Zuid-Afrika die verliefd raakt op een jongeman, maar op het sloependek voorgoed een laatste blik op hem werpt; Richard Norris Williams, een bekende tennisser uit Zwitserland; Sloky, masseuse bij het Turkse bad; Joe Boxhall, de enige overlevende van de drie officieren die tijdens de aanvaring op wacht hebben gestaan; de Belgische dagloner Jules Sap die, na een uit de hand gelopen gevecht in de kroeg, naar Amerika emigreert.
Zowel Walter Lord als De Groot en Musschoot gaan in op de vele vragen die rond de Titanic zijn gesteld, waarvan sommige een hoog wat-alsgehalte hebben. Wat als de scheepsleiding meer acht had geslagen op de ijswaarschuwingen? Wat als het schip Californian meteen in actie was gekomen? Hoe kwam kapitein Smith aan zijn einde? Wie over deze vragen wil filosoferen, komt in de boeken goed aan zijn trekken. Intussen relativeert De Groot terecht: „Men zou wel zeer vermetel moeten zijn om zich een definitief oordeel aan te matigen over alles wat er gebeurd is in die gedenkwaardige nacht, toen de Titanic in de golven verdween.”
Dit is de vierde aflevering van een serie artikelen over de Titanic. >>rd.nl/titanic voor eerdere afleveringen.
Wat speelde het orkest?
Nog voordat de eerste overlevenden in New York aan wal gingen, stond al in de kranten dat de laatste melodie die de muzikanten gespeeld hadden, de hymne ”Nearer my God to Thee” was geweest. In Nederland werd de vertaling van het Leger des Heils in 1912 honderden keren uitgevoerd: „Nader, mijn God, bij U! U naderbij/ Zij ook de weg daartoe een kruis voor mij/ Wat ook mijn toekomst zij, U nader, nader bij/ Nader, mijn God, bij U! U naderbij.”
Net als de vraag of de muzikanten überhaupt tot het laatste moment hebben gespeeld, is de vraag naar de laatste melodie niet overtuigend beantwoord, stelt journalist Dirk Musschoot. „Hadden ze immers niet de opdracht de reizigers met prettige melodietjes te kalmeren? Noemen sommigen ”Nearer my God to Thee” als laatste nummer, anderen vertellen dat het orkest walsjes en ragtime speelde. The New York Times noemde het liedje ”Autumn” (Herfst) als zwanenzang. Daarmee zou het walsje ”Songe d’automne” (Herfstdroom) van de Engelse dansorkestleider Archibald Joyce bedoeld kunnen zijn. Het was nummer 114 in het repertoireboekje van de White Star Line.”
Boekgegevens
”De Titanic. De ware verhalen”, door Edward P. de Groot; uitg. De Alk, Alkmaar, 2012; ISBN 978 90 6013 235 7; 352 blz.; € 19,90;
”De laatste nacht op de Titanic”, door Walter Lord; uitg. Kosmos Uitgevers, Utrecht/Antwerpen, 2012; ISBN 978 90 215 4990 3; 222 blz.; € 16,95;
”Titanic. Het verhaal van de Belgen en de Nederlanders”, door Dirk Musschoot; uitg. Lannoo, Tielt, 2011; ISBN 978 90 209 9305 9; 264 blz.; € 29,99.