Het ergste van de crisis achter de rug? Het risico zit ’m wrang genoeg juist in de oplossing.
De crisis die sinds 2008 de wereld beroert, is soms lastig te begrijpen. Maatregelen waren vaak gecompliceerd en niet zelden ook tegen de regels.
Zo besloten eurolanden hun kwakkelende broeders in de muntunie met leningen te hulp te schieten, ondanks dat het Verdrag van Maastricht dit verbiedt, en zocht de Europese Centrale Bank (ECB) de grenzen op van zijn mandaat door twijfelachtig staatspapier op te kopen van Griekenland, Italië en Spanje.
Wat óók niet helpt bij een goed begrip, is dat er tegenstrijdige signalen worden afgegeven over de vraag of we het ergste al achter de rug hebben.
De eind 2011 aangetreden ECB-president, Draghi, dacht deze week hardop van wel. Zijn voorganger Trichet waarschuwde onlangs juist weer van niet. „De gedachte dat we in een soort rustige fase zijn beland, zou een totaal verkeerde analyse zijn”, aldus de Fransman, die de ECB acht jaar bestierde.
Op het eerste gezicht heeft de Italiaan het gelijk aan zijn kant. De eerste maanden van 2012 lijkt de schuldencrisis immers in rustiger vaarwater terechtgekomen: beurskoersen lopen op, renteverschillen tussen Italiaanse en Spaanse staatsobligaties en Duitse zakten wat.
Die rust is niet zozeer ontstaan dankzij het noeste werk van Europese regeringsleiders (die een nieuwe noodpakket voor Griekenland in elkaar draaiden en Italië en Spanje dwongen tot flinke hervormingen), maar dankzij de onorthodoxe maatregelen van de ECB.
In twee etappes (eind december en eind februari) pompte Draghi (ook wel aangeduid als ”Super Mario”) voor ruim 1000 miljard euro in het Europese financiële systeem door banken van driejaarsleningen tegen een rente van 1 procent te voorzien en tegelijkertijd de regels voor onderpand te versoepelen.
Na zo’n ‘muur van geld’ konden de financiële markten ook weinig anders dan kalmeren.
De vraag is voor hoe lang de honger naar geld is gestild. Wie de huidige situatie nader beschouwt, moet concluderen dat de eurolanden en de ECB de felle uitslaande brand weliswaar hebben geblust, maar dat het vuur nog altijd smeult.
De problemen die aan de basis lagen van alle misère zijn niet verdwenen. Hooguit is er tijd gekocht voor partijen om orde op zaken te stellen. Zo moeten overheden financieel de teugels aantrekken om te voorkomen dat de eurozone nogmaals zo dicht langs de afgrond scheert als eind 2011. Dat dit vrij lastig is zonder economische groei bleek deze week al in Ierland, Spanje en Portugal.
Het beeld is praktisch overal hetzelfde: de tekorten lopen op door de krimpende economie, en pogingen dat tij te keren door bezuinigingen knijpen die economie alleen nog maar verder af. Een ‘rechts’ mens zou er bijna ‘links’ van worden...
Banken moeten op hun beurt hun balansen verstevigen, zodat ze straks weer kunnen zónder de financiële doping van de ECB. Iedere verslaafde zal erkennen dat óók dit vrij lastig is.
Het Centraal Planbureau (CPB) benadrukte deze week daarom terecht dat er belangrijke „neerwaartse risico‘s” zijn.
Wrang genoeg zit dat risico ’m vooral in de maatregelen die de ECB juist nam om de crisis te keren. Zo meent iedereen dat banken hun balansen moeten herkapitaliseren, maar de gulle hand van de ECB geeft ze daar juist mínder prikkels toe. Het gevaar bestaat, stelt het CPB, dat „net als bij de Japanse ‘zombiebanken’ in de jaren negentig, insolvabele banken dankzij het infuus van de ECB nog jaren zieltogend overeind blijven”, met alle gevolgen en nieuwe kapitaalinjecties van dien. Dat juist de zwakkere banken met het ECB-geld op grote schaal Italiaans en Spaans schuldpapier kochten, maakt de problemen er, als die landen in de schuldproblemen geraken, er alleen maar groter op.
Dat de Europese geldmarkt aardig uit het lood is geslagen, is goed te zien in het onderlinge betalingssysteem van centrale banken in het eurogebied, het zogenoemde Target2. Waar centrale banken in de sterkere Noord-Europese landen hun vorderingen op de ECB steeds verder zien oplopen, geldt voor centrale banken in Zuid-Europa dat ze de ECB juist steeds meer geld schuldig zijn.
Diverse deskundigen zien die onevenwichtigheid –die inmiddels ruim 800 miljard euro bedraagt– als „springstof”, anderen benadrukken dat er geen probleem is, zolang de eurozone tenminste niet uiteenvalt.
Helder is evenwel dat centraal bankiers zich, deels uit noodzaak, hebben begeven op volstrekt onbekend monetair terrein, waarbij steeds meer financiële doping, steeds minder effect lijkt te genereren.
Het ergste voorbij? Laten we het hopen.