Jaap Kroonenburg: Asma was gek op klank
Vele kerkdiensten maakte Jaap Kroonenburg mee met Asma op de orgelbank in Maassluis. „Zijn voorspelen waren kort, maar in de begeleiding van een lofpsalm kon Asma flink uitpakken. Niet alleen de gemeente, ook het orgel moest zingen.”
De Groote Kerk –Maassluis hecht aan de dubbele o– is helemaal niet groot, maar heeft wel een voornaam interieur. De kroonluchters fonkelen, de rieten stoelen staan strak in het gelid, sierlijke scheepsmodellen herinneren aan de hechte band met de visserij en het eeuwenoude Garrelsorgel hangt majestueus mooi te zijn.
Bijna twintig jaar, van 1965 tot 1984, was dit godshuis het zondagse én doordeweekse domein van Feike Asma. Het organistenbord vermeldt vele namen. „Asma is zonder twijfel de bekendste van het rijtje”, wijst opvolger Jaap Kroonenburg. Wat Asma van de kerkdiensten vond? „Hij hield van een stevige preek, van een bevlogen redenaar op de kansel. Als dat het geval was, dan had Asma het naar z’n zin.”
In 1968, drie jaar na de benoeming van Asma in Maassluis, maakte Kroonenburg voor het eerst kennis met de orgelmeester. „Mijn vader kende Asma als orgeladviseur in mijn geboortedorp Sint Pancras. Hij regelde voor mij een les registreren in Maassluis. Het werd een les interpreteren. Ik zag verschrikkelijk tegen Asma op, maar hij bleek een heel gewone man te zijn. Helemaal geen poeha.”
Vanaf 1970 kreeg Kroonenburg gemiddeld om de zes weken les in Maassluis. „Ik studeerde in Delft en kon doordeweeks mooi naar Asma. In 1972 overleed de tweede organist van de Groote Kerk, de oude Van Westenbrugge, vader van organist Jan van Westenbrugge. Vanaf dat moment ben ik kerkdiensten gaan spelen in Maassluis. De avonddiensten, maar soms viel ik ook ’s ochtends in voor Asma als hij op toernee was of die week erg druk was geweest met concerten en op zondag een keer wilde uitslapen.”
Hoe Asma was als leraar? „Hij was geen man van nootjes, maar van voordracht. Heel af en toe zei hij iets over de techniek van het spelen. Hij was gek op klank. Daar ging het meestal over. Asma was geen docent die je vrijliet. Ik had soms een bepaalde registratie uitgezocht, maar dan schoof hij me al snel aan de kant en zei: Dit is mooier, zo moet je het doen. Hij legde dat verder niet uit, je moest hem gewoon volgen.”
Kroonenburg had er weinig moeite mee. „Ik vond Asma veel boeiender spelen dan andere organisten in die tijd. Soms robuust, overweldigend, pompeus, soms verstild, poëtisch, ontroerend. Maar altijd zeer persoonlijk. Fraseren kon Asma als geen ander. Hij liet het orgel zingen. En op elk concert van hem hoorde ik nieuwe muziek.”
Een beetje grillig was Asma soms wel, zegt Kroonenbrug. „Hij kon fel zijn tegen mensen die hem niet lagen. Aan de andere kant: hij sprak bijna nooit negatief over collega’s. Partituren die hij dubbel had, gaf hij weg. En de lessen die ik bij hem volgde, wilde hij nooit betaald hebben. Hij zei: Geef maar een doos sigaren.”
Kroonenburg trok jaren intensief met Asma op. „Ik ging mee met concerten en plaatopnames om te registreren. Maar ik zat ook zondags naast hem op de orgelbank of beneden in de kerk. Hij speelde dan veel bekende muziek: van Jan Zwart, van zichzelf, maar ook van Bach. Bijvoorbeeld de partita ”Sei gegrüsset”. Voor de dienst was het meestal rustige muziek, erna uitbundige. Zijn voorspelen waren kort. Het gaat om het zingen, zei Asma. Maar hij begeleidde gedreven. Bij een loflied ging het orgel open, ook als er wat minder kerkgangers waren. Het moest juichen. Sommigen vonden dat hij te hard speelde, maar Asma sleepte de mensen mee. Het was meer leiden dan begeleiden.”
Het was een publiek geheim in Maassluis: sommige kerkgangers kwamen niet voor de predikant, maar voor de organist. Kroonenburg: „Asma zette met zijn spel een stempel op de diensten. Zijn romantische stijl sprak velen aan. Nog steeds is de gemeente erg gecharmeerd van deze stijl.”
Asma, vóór 1965 organist van de Haagse lutherse, solliciteerde niet zelf naar Maassluis, maar werd ‘beroepen’ na het plotselinge overlijden van organist Willem Oranje. „Asma zei niet zomaar ja, maar wilde eerst een dienst spelen. Hij was die eerste keer onder de indruk van de stoere samenzang en de hoeveelheid kerkgangers.”
Wat herinnert Kroonenburg zich vooral van Asma? „De inspiratie door zijn persoon én zijn spel. Hij heeft velen tot het orgel geleid. Daar zitten namen tussen van grote organisten nu. Asma’s cd’s met de orgelwerken van Karg-Elert oogsten nog steeds veel waardering, ook bij collega’s die zelf totaal anders spelen. Wat ik me ook herinner, is dat hij veel moest spelen om geld te verdienen: vier, vijf, soms zes keer per week. Het was buffelen: studeren, reizen, spelen. Als hij beter betaald had gekregen, had hij kunnen volstaan met minder concerten.”
Een privéleven had Asma nauwelijks, weet Kroonenburg, die geregeld bij de familie in Maassluis over de vloer kwam. „Het orgel nam alles in beslag. Asma hield van zijn vrouw, Jackie, maar ze heeft veel alleen gezeten. Ze kwam weinig op zijn concerten, was er wel bij zijn jubilea. Het orgel gaf haar niet veel plezier. Thuis schermde ze haar man af.”
De beste periode van Asma was volgens Kroonenburg eind jaren zestig, begin jaren zeventig. „Het was de tijd van de grote werken: Mendelssohn, Widor, Guilmant, Reger, Dupré. Maar ook de tijd van nieuwe muziek, zoals van Andriessen en Monnikendam. Naast zware stukken speelde Asma ook kleine werken, zoals het prachtige ”Schmücke dich” van Gustav Merkel. Toen Asma in Maassluis zat, kon hij elke dag studeren in de kerk. Zijn muzikale ontwikkeling kwam daardoor in een stroomversnelling. Hij veroordeelde soms zijn eigen, eerdere plaatopnames, zoals van de toccata’s van Widor en Grison in de Oude Kerk van Amsterdam. Dat was mijn wilde periode, zei hij. Dat doe ik zo niet meer. De toccata van Widor heeft hij opnieuw opgenomen in de Grote Kerk van Dordrecht.”
Wat kan de huidige generatie organisten van Asma leren? „Ze hebben vaak een techniek waar je jaloers op kunt zijn, maar missen de emotie, het spelen met het hart. Asma heeft er als uitvoerend kunstenaar nooit moeite mee gehad zijn eigen stempel op een compositie te zetten. Dat was in zijn tijd gewoon. Je hoorde het direct: Dit is Asma, dit is Van Egmond. Tegenwoordig spelen organisten vlakker, neutraler.”
Hoe lastig is het om uit de schaduw van zo’n beroemde voorganger te komen? „De naam Asma zal altijd rond dit orgel blijven hangen. Ik vind dat niet erg. Hij heeft het instrument landelijk op de kaart gezet. Ik ben ook zo opgegroeid met het spel van Asma, dat ik er geen behoefte aan heb me ertegen af te zetten. Asma blijft voor mij een heel grote kunstenaar. Ik heb veel van hem geleerd, maar ook van anderen. Van André Verwoerd bijvoorbeeld. Vooral als het om Bachspel gaat. Ik articuleer veel meer dan Asma. Overigens zei hij ooit over Bachs triosonates: Daar worstel ik mee. Asma kon technisch verschrikkelijk veel, maar vooral op grote orgels en in grote werken.”