Hoeveel meter boeken hij heeft, weet hij zelfs bij benadering niet. Is het 100 meter? „Nee, meer.” Drie verdiepingen staan ermee volgeperst. Beneden op de werketage, boven waar hij woont, en op een grote zolderverdieping. Alles overziende zegt Jaap van Gelderen: „Er zit wel systeem in, ik kan het alleen niet uitleggen. Voor mezelf noem ik dit: de grote verwarring.”
De voorzijde van zijn woning, een hoog en smal huis in een hoekje van de Koornmarkt te Kampen, bestaat uit twee blauwe deuren. Erboven staat: ”De Witte Poort”. Het zou zomaar een bruin café kunnen zijn. Achter de blauwe deuren ligt echter een voormalige sigarenfabriek. Daar maakte men sigaren van het merk De Witte Poort. De fabriek is nu het woon- en werkdomein van de Kamper historicus drs. Jaap van Gelderen.
Van Gelderen heeft „het mooiste uitzicht van de stad.” Voor zijn keukenraam verrijst in vol ornaat het uitzonderlijk hoge hoogkoor van de Bovenkerk. „Het zijn maar stenen, geen heilige stenen, maar het is wel een prachtig bouwwerk.” Klimt hij naar zijn dakterras dan ligt de kerk voor hem, in al haar grootsheid, midden in het volle leven, als een tot steen geworden geloofsbelijdenis, vol met spitsen en bogen, als een aards Jeruzalem. „De leien gloeien zomers in de zon. In het seizoen nestelen er de vogels, zonder getal. Denk de Bovenkerk weg, en Kampen is weg.”
Zaterdagsavonds luistert Van Gelderen vol melancholie naar het beieren van de klokken. Zondags kan de gereformeerde historicus het gezang horen van de hervormde broeders en zusters. En lang geleden kon hij vanuit zijn bed luisteren als organist Willem Hendrik Zwart in de kleine uurtjes studeerde op het grote orgel van Hinsz. „Dan luisterde ik stilletjes mee, naar psalmen in de nacht.”
Van Gelderen loopt graag de Bovenkerk eens binnen. Dan kan hij lang turen naar de borden met de domineesnamen. „Ik weet van elk van die dominees wel iets. Dan denk ik: Hé broeder, jij was een ketter. En: jij dronk te graag een borrel. Want al die heilige voorvaderen waren, hoe deftig en ambtelijk gekleed ook, maar gewone mensen. Niet iedereen kan het waarderen als je daarover vertelt.”
In de zondagse erediensten in de Bovenkerk laat Van Gelderen zich zelden zien. „Ik ben echt gereformeerd, en opeens toch protestants. Maar toch, ik ben een separatist, een afgescheiden mens, „ofgetippeld”, zoals ze in Kampen zeiden, weggelopen dus. Nou, dan kom je van huis uit dus niet zondags in de hervormde kerk.
Toch schreef hij ooit een ode aan de Bovenkerk, na een bezoek op kerstavond: „Het Evangeliewoord is internationaal; de preek woei in galmen over onze hoofden heen. Daar hoorden wij engelen zingen.”
Het leven van Van Gelderen zit vol boeken. „Vorig jaar moest ik wel dertig dozen boeken van een vriend zien weg te werken. Ik haalde er zelf wat aardige dingen uit, en de rest was te koop. Dat maakte me niet vrolijk, want boeken zijn weinig meer waard.”
In een korte rondleiding door zijn woning laat Van Gelderen zien dat hij best systeem heeft in het opbergen van boeken. „Hier heb ik topografie, en Jodendom, en Afscheiding. En daar christelijke streek- en familieromans, en kerkgeschiedenis, brieven van Erasmus, boeken van Noordmans, Miskotte, Gunning, Van Oosterzee, van alles over Rome, en in die kast staat allemaal Nederlandse literatuur, kunst, hoewel, ik zie dat het ook wel weer wat door elkaar staat.” Zelf kan Van Gelderen meestal wel vinden wat hij zoekt, „als ik maar niet ga opruimen, want dan gaat het mis.”
Halverwege de tocht door zijn huis, op de overloop, zegt hij: „Oude boeken ruiken ook zo lekker, naar hun gebruikers van toen, en naar het huis waarin ze stonden. Maar een nieuw boek ruikt het lekkerst.”
Op internet staat tegenwoordig ook alles.
„De aardigheid is er af. Het meeste van wat ik aan naslagwerken heel secuur bijeen heb gesprokkeld, staat nu op internet. Vroeger wist ik zelf mijn bronnen op te sporen, nu schijnt iedereen het te kunnen. Maar veel van wat op internet staat, vertrouw ik niet. Als ik iets in een boek of in een archief vind, dan zeg ik: „Kijk, daar staat het.” Als ik op internet iets tegenkom, dan denk ik algauw: Nou, nou, zou dat wel waar zijn?”
Jaap van Gelderen werd in de oorlogsjaren geboren in Rotterdam. „Aan de oorlog heb ik geen herinneringen. Mijn zusje is een jaar ouder, zij kan in haar gedachten die sfeer van dreiging en angst nog terugroepen. Ik wist nauwelijks beter dan dat de aanblik van een platgebombardeerde stad gewoon was, met hier en daar een groot gebouw.”
Het maakte misschien wel nieuwsgierig, wat er met de stad gebeurd was?
„Als verlegen knulletje van dertien jaar zat ik al in de gemeentelijke archieven aan de Mathenesserlaan. Daar zat altijd een oude ambtenaar die zich vast afvroeg wat er met mij was misgegaan: Moet dat joch niet buiten spelen? Maar ik was altijd maar op zoek, naar hoe het geweest was, naar mijn familie, naar onze stamboom, wilde alles weten van het voorgeslacht. Ik was nieuwsgierig, zocht naar verhalen achter foto’s, naar levensgeschiedenissen achter namen van mensen.”
Liefde voor geschiedenis bracht vader Van Gelderen hem bij. „Mijn vader was gewoon transportondernemer, maar hij liet me wel alle musea van Rotterdam zien. Toen we ze allemaal gezien hadden, zei hij: „Jaap, als je dit nu leuk vindt, moet je het in het vervolg zelf doen.”
Moeder Van Gelderen was een goede huisvrouw, theologisch misschien wat onbezorgd. „Het was in de jaren zeventig. Iedereen had de mond vol van Harry Kuitert en Herman Wiersinga. Er kwam een ouderling op bezoek, die vroeg aan mijn moeder: „Mevrouw Van Gelderen, u bent toch zeker ook wel verontrust.” Waarop moeder antwoordde: „O, is er wat gebeurd dan?”
Al vroeg werd Van Gelderen met de neus gedrukt op de vraag wat er met de Joden was gebeurd. Na de Bevrijding werden er vragen gesteld over al die Joden die er opeens niet meer waren. „Mijn grootvader had een Joodse onderduikster in huis, met wie hij later is getrouwd. Deze Joodse ‘tante’ bepaalde mij van kinds af aan bij de Joden en hun geschiedenis. Op de openbare lagere school zat ik nog eens bij twee Joodse kinderen in de klas. De meester vond het belangrijk dat we van elkaar wisten welke achtergrond we hadden. Hij liet ons vertellen over onze kerk en over onze godsdienst of levensovertuiging. We leerden met elkaar het volkslied van Israël en met een van die twee Joodse meisjes leerde ik het Hebreeuwse alfabet. Die taal, dat Joodse geloof, dat boeide me. Dat had geen theologische wortel, het kwam door levende ontmoetingen.”
Nog steeds kan Van Gelderen met grote betrokkenheid vertellen over Joodse families en hun vertrek. In Kampen raakte hij betrokken bij de restauratie en herinrichting van de synagoge aan de IJsselkade.
U zou ooit, in 1990, een biografie schrijven over J. H. Kok, de grondlegger van de Kamper uitgever. Het boek moest klaar zijn in 1994, bij het honderdjarig bestaan van Kok. Alleen, het kwam er niet van.
„Dat is mislukt. Als ik iets beetpak, wil ik alle, maar dan ook echte alle bronnen inzien, lezen en bestuderen. Ook de allerlaatste vraag wil ik beantwoord hebben. Ik wilde me de materie echt eigen maken en kwam tot hoofdstuk 4. De titel was er ook al: ”Ick hou koers”. Met Jan Hendrikus Kok verzeilde ik echter van het ene interessante onderwerp in het andere, want Kok heeft veel betekend voor de emancipatie van het gereformeerde leven. Uiteindelijk ben ik de draad kwijtgeraakt.”
U woont bijna veertig jaar in Kampen, tussen vrijgemaakten en synodalen. Dat was te doen?
„Ik had op catechisatie over de veronderstelde wedergeboorte alleen maar geleerd dat we ertegen waren. En de Vrijmaking in 1944 was, en dat vind ik nog, geen Vrijmaking maar een kerkscheuring. Dat woord Vrijmaking klinkt mij veel te vrij. Als ik terugdenk in de geschiedenis, dan kan ik er nog verdrietig van worden, hoe de vrijgemaakten destijds werkelijk alle synodale fouten hebben uitvergroot. Wie gereformeerd was, werd bijna als afval beschouwd. Op dit moment verkeren de vrijgemaakten in zwaar weer, en nu denk ik soms: Wat een grote mond hadden jullie vroeger toch. Het is curieus dat er nog nooit een echt vrijgemaakte biografie van Klaas Schilder is verschenen. Dat zegt mij genoeg.”
Kampen telt meer dan dertig kerken. Een mens zou er kerkistisch van worden.
„Ik ben heel erg protestants, maar niet kerkistisch. Pas heb ik in de rooms-katholieke Buitenkerk een uitvaart meegemaakt, van mijn vriend Piet. Bij leven stond Piet ergens achter de tap. Hij was een betrouwbaar mens, en ik was zeer aan hem verknocht. De Buitenkerk zat stampvol, met zeg maar allemaal dronkenlappen en zondaren. Ze kwamen voor Piet. Ik heb toen voor het eerst een hostie aangenomen.”
Dat betaamt een gereformeerde niet.
„Sommigen riepen ook direct: „Jaap, dat mag je niet doen.” Ik zei: „Ja, dat mag ik wel doen, want het mag van Piet. Ik ken veel goede katholieken. Je kunt beter te maken hebben met een goede roomse, dan met een schijnheilige gereformeerde, zei mijn moeder al.”
Kerkelijk behoort Van Gelderen tot de Burgwalkerk. „Ik loop overal graag naar binnen, maar ik kom zondags zelden ergens anders dan in de Burgwalkerk. Je moet nu eenmaal één adres hebben waar je gevoed wordt, waar je luisteren mag, waar je verdriet kunt hebben.”
Volgend jaar vertrekt, na 158 jaar, de Theologische Universiteit uit Kampen. Uitgeverij Kok Kampen is al verhuisd naar Utrecht. Wat is er met Kampen gebeurd?
„Er is nog veel meer uit Kampen verdwenen. Drukkerij Zalsman, die al vanaf 1858 in Kampen zat, is vertrokken naar Zwolle. De Kamper koffie is weg, de Kamper sigaren zijn verdwenen, net als de stadsboeren en de militairen al veel eerder. Nu verdwijnen de studenten en de uitgevers. Het wordt leeg in Kampen. De toekomst van de universiteit was natuurlijk al sinds de jaren negentig met vraagtekens omgeven. Hoe plezierig we hier ook werkten, altijd zat de vraag in de lucht: blijven we hier, of moeten we weg, naar Utrecht, of naar Amsterdam?”
Het wordt dus Amsterdam én Groningen.
„We moeten ermee leven. Er komt nu eenmaal een einde aan alles. Er is een tijd van bouwen en nu een tijd van breken. Kampen raakt werkgelegenheid kwijt, en een interessante groep mensen: studenten, hoogleraren, en de hospita’s van vroeger. Straks houden we alleen nog lege gebouwen over. Ik hoop dat Kampen zijn theologisch verleden blijft hoogachten, bijvoorbeeld door in het nieuwe archief robuust ruimte te maken voor alles wat er aan de Oudestraat is gebeurd.”
En de boeken gaan ook verdwijnen.
„Die bibliotheek van de Oudestraat is veruit de beste op theologisch gebied in Nederland. Dat die straks wordt weggevoerd, daar kan ik nog niet goed mee overweg. Het was zo’n wonderlijk samenspel, al die bij elkaar gevoegde domineesbiebjes, de curiosa, de speciale schenkingen uit het hele land. Een groot stuk geschiedenis valt uit elkaar, wordt kapotgescheurd, is integraal niet meer te bestuderen. Kampen zal zichzelf opnieuw moeten uitvinden. Maar sinds de grote Hanzebloei in de middeleeuwen heeft Kampen dat altijd al moeten doen. We wonen hier nu eenmaal aan het einde van de wereld.”
Levensloop Jaap van Gelderen
Jaap van Gelderen werd in 1943 in Rotterdam geboren, als het vijfde kind in een gezin van zeven. Na zijn militaire dienst studeerde hij in Kampen theologie, elf jaar lang. Van 1975 tot 2006 was hij werkzaam als docent kerkgeschiedenis en als archivaris (Oudestraat), gespecialiseerd in het gereformeerde verleden. Ook hield hij zich intensief bezig met de geschiedenis van de Joden in Nederland. Jaap van Gelderen redigeerde en publiceerde vele boeken, brochures en artikelen, ook over de historie van de stad Kampen. Hij verzorgt rondleidingen in de stad, en is bezig met een bundel met onder meer Rotterdamse herinneringen.