Consulent onmisbare raadsman voor vacante gemeente
Bij het beroepingswerk is hij een „onmisbare raadsman.” Op andere terreinen vervult de consulent soms ook een belangrijke rol in een vacante gemeente. „In situaties waarin predikanten drie of vier consulentschappen hebben, durf ik echter bijna niet meer te zeggen dat ze alle kerkenraadsvergaderingen moeten bijwonen.”
De consulent heeft oude papieren, zegt ds. P. C. Hoek, predikant in Hoevelaken en docent praktische theologie en gemeenteopbouw aan het Hersteld Hervormd Seminarie. „De instelling van de consulent heeft een geestelijke achtergrond. Al in de zeventiende eeuw toonde de classis daarmee dat ze zich verantwoordelijk wist voor de vacante gemeenten.”
In die tijd gaven classispredikanten gezamenlijk invulling aan de taken in een gemeente zonder herder en leraar, aldus ds. Hoek. „Later werd deze verantwoordelijkheid uitbesteed aan een of twee consulenten die hiervoor werden aangewezen. Het ging daarbij vooral om bijstand in het beroepingswerk.”
In afgescheiden kerken is die „beperkte taakopvatting” volgens ds. Hoek nog steeds gangbaar. „Predikanten in bijvoorbeeld de Gereformeerde Gemeenten hebben soms wel vier of vijf consulentschappen. Daardoor hebben ze ook slechts beperkte mogelijkheden om werk in vacante gemeenten te doen.”
Het Algemeen Reglement dat in 1816 in de Nederlandse Hervormde Kerk van kracht werd, verbreedde de taak van de consulent. „Deze vertegenwoordiger van de classis nam de plaats van de predikant in tijdens vergaderingen van de kerkenraad. Ook kreeg hij pastorale taken. Dat zie je nog steeds. Vaak wordt er een beroep op de consulent gedaan voor zaken zoals crisispastoraat, belijdeniscatechese en kerkelijke huwelijksbevestiging.”
Het „met raad en daad terzijde staan van de kerkenraad bij het beroepingswerk” bleef door de eeuwen heen in alle kerkverbanden de kerntaak van de consulent. „Daarbij is zijn specifieke deskundigheid op het gebied van het kerkrecht onmisbaar. Hij ziet erop toe dat er geestelijk en ordelijk met het beroepingswerk wordt omgegaan. Zo wordt een kerkenraad voor struikelen bewaard.”
Ds. Hoek wijst als voorbeeld op de kerkordelijke bepaling dat een gemeente met minder dan 200 belijdende leden de lidmaten moet raadplegen voordat een beroep wordt uitgebracht. „De consulent let erop dat zo’n stap niet wordt overgeslagen. Zijn handtekening onder een beroepsbrief bevestigt dat het beroep wettig is.”
Persoonlijk vindt ds. Hoek het van belang dat de betrokkenheid van de consulent niet beperkt blijft tot het beroepingswerk. „Maar als ik zie dat collega’s consulent van drie gemeenten zijn, durf ik bijna niet meer te zeggen dat ze alle kerkenraadsvergaderingen moeten bijwonen.”
Binnen kerkverbanden met diverse modaliteiten kan het voorkomen dat een vacante gemeente en een consulent uiteenlopende visies op sommige zaken hebben. „Dat hoeft niet op grote problemen te stuiten. De kerkenraad is in de praktijk vrij om zelf de preekvoorziening te regelen, al is het in een groot aantal gemeenten de gewoonte dat een consulent voorgaat als de sacramenten worden bediend.”
Ds. Hoek roept kerkenraden ertoe op „niet al te angstvallig te doen als een consulent een iets andere „kleur” heeft. Wel is het vaak zo dat in dergelijke situaties de consulent een wat beperktere invulling aan zijn taak geeft dan hij anders misschien zou doen.”
Doorgaans ervaren kerkenraden de betrokkenheid van een consulent als waardevol, is ds. Hoeks ervaring. „De gemeente die ik zelf sinds tweeënhalfjaar dien, had tijdens de vacante periode bijvoorbeeld een goede band met haar consulent. Hij liet nooit verstek gaan tijdens kerkenraadsvergaderingen en in crisissituaties deed men voor pastorale zorg nooit tevergeefs een beroep op hem. Er wordt nog steeds met waardering over hem gesproken.”
Hoewel de betrokkenheid van het kerkverband het meest zichtbaar wordt in de rol van de consulent, beperkt die zich daartoe niet, zegt ds. Hoek. „Ook op andere manieren is er aandacht voor vacante gemeenten. In onze classicale vergaderingen wordt altijd een rondje gedaan waarin we de vreugden en de moeiten in de gemeenten met elkaar delen. Zo wordt ook met de vacante gemeenten meegeleefd.”
Bij het invullen van preekbeurten op vrije zondagen hebben voorgangers nadrukkelijk oog voor herderloze gemeenten, stelt ds. Hoek. „Tot voor kort was het in onze kerk zo dat predikanten vanaf 1 september konden worden benaderd voor het jaar daarop. Vacante gemeenten mochten dat een week eerder doen. Op die manier helpen we scriba’s die 115 preekbeurten per jaar moeten zien te regelen.”
Kerkenraden moeten volgens ds. Hoek niet „al te zenuwachtig” worden als het niet voor alle zondagen lukt preekvoorziening te krijgen. „Veel hersteld hervormde gemeenten zijn niet zo vertrouwd met het fenomeen preeklezer, maar moeten daar in een vacante periode soms toch aan wennen.”
Ds. Hoek wijst op de situatie in sommige andere kerkverbanden. „In mijn vorige woonplaats, Sint Annaland, is de gereformeerde gemeente zo lang ze bestaat vacant. Ook als er zondag aan zondag een preek wordt gelezen, komt de gemeente trouw op. Zou het dan voor andere gemeenten onoverkomelijk zijn om tien keer per jaar een leesdienst te hebben?”
Als een gemeente na korte of lange tijd een eigen herder en leraar krijgt, neemt de consulent afscheid. „Formeel dient hij de bevestigingsdienst te leiden. Dat gebeurt bijna nooit. Dat is niet erg, als het maar in goed onderling overleg gebeurt.”
Vaak voert de consulent in de intrededienst als vertegenwoordiger van de classis het woord. „Een goede zaak, want de relatie tussen gemeente en classis moeten we vasthouden. Die onderstreept dat we in de kerk niet voor onszelf bezig zijn. De gemeente is onderdeel van een groter geheel.”
Dit is het laatste deel in een serie over vacante gemeenten.
„Contact met vacante gemeente verfrissend”
In alle gemeenten die hij diende, vervulde hij een of meer consulentschappen. Zo was ds. H. Westerhout, hervormd predikant in Harderwijk, tot vorig jaar oktober consulent van de vacante gemeente in Elspeet. Op dit moment staat hij de kerkenraad in Uddel bij. „Dinsdagavond heb ik daar nog met de broeders vergaderd over het beroepingswerk.”
Ds. Westerhout noemt het „verfrissend” om consulent van een vacante gemeente te zijn. „Het is prettig om een periode met mensen in een ander deel van de kerk op te trekken. Een consulent kijkt mee en geeft raad. Doordat hij van buitenaf komt, beziet hij de zaken objectief en is hij geen partij in discussies. Alleen als je consulent in je eigen woonplaats bent –wat ik een paar keer heb meegemaakt–, ligt dat iets lastiger. Dan moet je je objectiviteit wat meer bewaken.”
In de loop der jaren stuitte ds. Westerhout op verschillende verwachtingspatronen die kerkenraden van een consulent hadden. „In enkele gevallen legde ik bijvoorbeeld bezoeken af in ziekenhuizen en leidde ik begrafenissen. Vaak trekt een gemeente die geen predikant heeft daarvoor echter een emeritus of een kerkelijk werker aan. Ik heb ook wel eens belijdeniscatechisatie gegeven in een vacante gemeente, maar daarvoor schoof de groep aan bij mijn eigen catechisanten. Het betekende alleen dat ik als consulent een extra belijdenisdienst leidde.”
Ds. Westerhout wijst erop dat bij de invoering van de kerkorde in de Protestantse Kerk in Nederland de taakomschrijving voor de consulent beperkter werd dan voorheen. „Vroeger was de consulent in de vacante gemeente vaak voorzitter van de kerkenraad en woonde hij alle vergaderingen bij. Dat gebeurt nu niet meer. In Uddel ben ik aanwezig als het beroepingswerk aan de orde komt. Op verzoek van de kerkenraad zit ik die vergadering dan ook voor. Tussendoor heb ik regelmatig telefonisch en per e-mail contact met de scriba over allerlei zaken. Reguliere kerkenraadsvergaderingen bezoek ik alleen als er een agendapunt met een zekere urgentie is.”
De predikant benadrukt dat hij vooral een adviserende taak heeft. „Ik heb kerkenraden bijvoorbeeld regelmatig de vraag gesteld of een uit te brengen beroep realistisch is. Er kan spanning ontstaan tussen de geestelijke lijn in het beroepingswerk en een zekere realiteitszin. Maar het staat een kerkenraad uiteraard vrij in zo’n geval het beroep toch uit te brengen. God is het Die harten neigt en mensen brengt op wegen die zij zelf niet hebben gezocht.”
Ds. Westerhout ervaart het niet als een last om naast het werk in zijn gemeente een consulentschap te vervullen. „Het is een opdracht die je van de kerk krijgt. Praktisch gezien kun je je tijd maar één keer besteden, waardoor sommige zaken blijven liggen. Vaak worden vooral de lege gaatjes in de agenda opgevuld. Als de kerkenraad van de vacante gemeente vergadert op een avond die ik vrij zou zijn, ben ik de broeders toch graag van dienst. Een consulentschap geeft extra werk, maar je krijgt er vaak veel erkentelijkheid en hartelijkheid voor terug.”