Synagogen in Nederland: sporen van Joods leven
Het Joodse leven op het Nederlandse platteland is in de Tweede Wereldoorlog door de Duitsers weggevaagd. Wat bleven waren de synagogen die, omdat de gelovige Joden er niet meer waren, soms een bestemming kregen als wasserette of als kerk. De laatste tijd worden ze in toenemende mate heropend als museum. „Noem het gemusealiseerde leegte.”
Aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog telde Nederland op een bevolking van 9 miljoen ongeveer 140.000 Joden. Slechts een kleine 40.000 Joden overleefden de oorlog. „Deze mensen, die uit de kampen kwamen of ondergedoken hadden gezeten, hadden te maken met een groot probleem. Ze kregen met alle synagogen een erfenis in de schoot geworpen van een gemeenschap die vele malen groter was”, aldus drs. B. T. Wallet, kenner van de Joodse gemeenschap in Nederland.
De grote vraag waarvoor de overlevenden van de Holocaust stonden, was wat ze met die gebouwen moesten. „Vanaf 1945 was de strategie centralisatie. De enige manier voor de Joden om te overleven was centraliseren. De regel werd ingesteld dat Joodse gemeenten die geen tien mannen meer hadden, werden opgeheven”, aldus Wallet.
Dat hield soms in dat gemeenten met negen mannen en dertig vrouwen en kinderen –op zich een behoorlijke groep– ophielden te bestaan. „Van hogerhand werd besloten dat zij zich moesten aansluiten bij de dichtstbijzijnde gemeente.”
Dat moet niet makkelijk zijn geweest, zo kort na de oorlog.
„Voor veel Joden was dat inderdaad een behoorlijk traumatische periode. Hun gemeente werd opgeheven terwijl ze er emotioneel nog niet aan toe waren. Degenen die de oorlog hadden overleefd, wilden het liefst doorgaan, in de hoop dat er mensen terugkwamen en dat de gemeente kon blijven voortbestaan.”
Nadat de Joodse gemeenten waren opgeheven, was de volgende vraag wat er met de gebedshuizen moest gebeuren. Wallet: „In het jodendom komt hier eigenlijk pas de functie van de rabbijn om de hoek kijken. Hij is niet iemand die pastoraat bedrijft en preken houdt, hij is rechter. Een rabbijn moet Joods recht spreken: wat mag je eten en wat niet. En toen men voor de vraag kwam te staan wat men met de synagoge moest doen, ging men naar de rabbijnen. Die oordeelden dat de synagogen mochten worden verkocht, maar de bestemming mocht niet strijdig zijn met het jodendom.”
Verkoop aan een kerkelijke gemeenschap was toegestaan?
„Dat was een van de lastige punten, want dat ligt gevoelig, maar de opperrabbijn stelde: „Dat mag.” Er bestonden geen Joods-juridische bezwaren tegen. Vaak deden de gemeenten het liever niet, omdat het pijnlijk was. Als het kon, werd het vermeden.”
Een deel van de gebouwen kreeg evenwel een nieuwe bestemming als kerk. Wallet: „Omdat in de oorlogsjaren de Vrijmaking had plaatsgevonden waren er kerkgebouwen nodig. Een deel van de gereformeerde kerken was gescheurd, dus was er een zoektocht naar onderkomens voor de vrijgemaakten. In verschillende plaatsen werden synagogen vrijgemaakte kerken. Voorbeelden daarvan zijn Winschoten, Assen en Culemborg.”
In Amsterdam was er vanuit de christelijke hoek ook belangstelling voor synagogen die leegstonden, maar hier besloot de raad van de Joodse gemeente niet aan kerken te verkopen. „De grote molensteen in Amsterdam was het synagogencomplex, waar sinds 1987 het Joods Historisch Museum is ondergebracht. De vier gebouwen vormden altijd hét centrum van Joods Amsterdam. Na de oorlog was direct duidelijk: dit gaat niet meer werken. Joden woonden niet meer in deze buurt en dan zulke kolossale gebouwen. Het onderhoud van de gebouwen kostte ontzettend veel.
Continu zijn er binnen de Joodse gemeente dan discussies rond de vraag wat er met de gebouwen moest gebeuren. Ondertussen werd het verval steeds groter. Over belangstelling hoefde men niet te klagen. De Volkskrant wilde het complex bijvoorbeeld graag kopen. Maar daarop zei een van de Joodse gemeenteleden: „Ik wil niet dat de rooms-katholieken hun risjes (Jiddisch voor antisemitisme, RZ) vanuit onze oude sjoel verspreiden.” Uiteindelijk zijn de gebouwen aan de gemeente Amsterdam verkocht en is het Joods Historisch Museum erin gekomen. Dat vormde voor de panden natuurlijk een heel waardige bestemming.”
Sommige synagogen krijgen een heel wat mindere bestemming, weet Wallet. „Andere gebedshuizen worden aan fabrieken, winkels of garages verkocht. In Leeuwarden komt er een dansschool in. Dus er gebeurt van alles waardoor de oorspronkelijke functie van het gebouw verdwijnt.”
Midden jaren tachtig is de centralisatie zover voortgeschreden dat de orthodoxe gemeenten vrijwel alleen nog in de grote steden functioneren. Op het platteland hebben dan de meeste synagogen een andere bestemming gekregen die niets meer zegt over het oorspronkelijke karakter. „Vanaf de jaren tachtig gaat dat veranderen en komen er vanuit de Nederlandse bevolking initiatieven om de synagoges te redden.”
De verandering heeft van alles te maken met wat Wallet noemt „de ontwikkeling van de herinneringscultuur rond de Tweede Wereldoorlog.” „Tot diep in de jaren zestig bestond het beeld dat Nederland in de Tweede Wereldoorlog als geheel, als volk, had geleden. Ruimte voor andere verhalen was er niet. Dus de Joden die uit de kampen terugkwamen, konden hun verhaal niet kwijt. Het idee was: in iedere plaats is één monument voor alle oorlogsslachtoffers, voor mensen die in de Arbeitseinsatz zaten, voor Joden, voor verzetshelden, kortom voor iedereen. Als Joden vroegen: „Mogen wij ook een monument voor onze doden oprichten”, dan was het antwoord: „Nee, dat mag niet. Er is één monument, er is één dag, 4 mei. Op die dag vieren wij als Nederlandse volk gezamenlijk onze doden.” Het gevolg was dat de Joodse gemeenschap in het publieke domein haar doden niet kon herdenken. Tot in de jaren zestig bevonden zich alle monumenten voor de Joden op Joods privédomein, bijvoorbeeld op Joodse begraafplaatsen en in synagogen.”
Eind jaren zestig krijgt de Joodse gemeenschap dus wel de ruimte voor het herdenken van de eigen doden in het openbaar?
„Ja, dat komt dan onder meer door het Eichmannproces, het boek ”Ondergang” van Jacques Presser en de tv-serie ”De Bezetting” van Loe de Jong. De Nederlanders gaan dan beseffen dat de Jodenvervolging toch wel een heel bijzonder onderdeel van de Tweede Wereldoorlog was. Het Joodse lijden wordt dan steeds meer dé herinnering aan de oorlog. Vanaf eind jaren zestig zie je dat er in het publieke domein, in straten en op pleinen, monumenten voor Joden komen. Dat proces gaat door tot op de dag van vandaag. Ik denk dat op dit moment het laatste dorp in Nederland bezig is een monument te plaatsen voor de plaatselijke Joden die zijn weggevoerd.”
En struikelstenen in de trottoirs leggen op plaatsen waar Joden voor de oorlog hebben gewoond?
„Die struikelstenen passen in de ontwikkeling in het publieke domein om de Joden te herdenken, nu ook op individueel niveau. In allerlei plaatsen gaan de mensen beseffen: „Hé, de Joden zijn hier verdwenen en wat herinnert nog aan die gemeenschap?” Dan komt men al heel snel bij die begraafplaatsen en bij die synagogen die er nog staan maar waar inmiddels een groenteboer, galerie of weet ik niet wat in zit. Dan ontstaan er initiatieven uit een drang om van die plekken een monument te maken en ze te koesteren. Allerlei initiatieven ontstaan om Joodse begraafplaatsen op te knappen, maar men wil ook synagogen redden. Dat betekent heel concreet de groenteboer uit de vroegere synagoge krijgen en het gebouw weer een bestemming geven die iets zegt over wat het vroeger was.”
Dan wordt het algauw een museum?
„Dat is een van de oplossingen. Er zijn talloze stichtingen die met heel veel energie eraan beginnen de synagoge leeg te krijgen. Maar dan krabben ze zich achter de oren, want wat moeten ze er straks mee beginnen? Dan zie je een behoorlijke verlegenheid, want het zijn gebouwen zonder Joodse gemeenschap. Het zijn overigens ook vrijwel altijd initiatieven van niet-Joden. Die mensen restaureren het gebouwtje en dan zie je dat die synagoge in sommige plaatsen leeg blijft staan omdat ze niet weten wat ze ermee moeten. Een van die oplossingen is er een museum van te maken.”
Dergelijke musea kunnen zich toch amper bedruipen?
„In de regel worden het geen normale musea. Ze kunnen alleen maar draaien omdat er vrijwilligers zijn die er hun tijd en energie in steken. Maar er is geen museumdirecteur en er zijn geen professionals aan verbonden die je moet betalen om er iets van te maken. Vaak wordt geprobeerd het museum op de gemeentelijke begroting te krijgen of op de begroting van de provincie. Heel veel initiatieven worden uiteindelijk met belastinggeld draaiende gehouden en gefinancierd. Om de synagogen die als museum zijn ingericht rendabel te maken, worden ze door gemeenten aangewezen als alternatieve trouwlocatie. Daar moeten de mensen dan geld voor betalen. Dat is iets van de afgelopen tien jaar. Je ziet bovendien dat er concerten in de synagogen worden georganiseerd.”
Worden sommige vroegere synagogen als museum ingericht, er zijn ook voorbeelden van dat de gebouwen hun vroegere bestemming terugkrijgen, vertelt Wallet.
De Joden keren dan terug naar hun vroegere synagoge?
„Dat gebeurt, maar het is vrijwel nooit de oorspronkelijke orthodoxe gemeente die naar het gebedshuis terugkeert, al is daar in Groningen ook een voorbeeld van. Meestal betreft het liberale Joden die weer een synagoge in gebruik nemen.”
De opkomst van de liberale Joden in Nederland noemt Wallet een van de belangrijkste religieuze ontwikkelingen in de naoorlogse ontwikkelingen van het naoorlogse Nederlandse Jodendom. „Na de oorlog was er één liberale Joodse gemeente, namelijk in Amsterdam. Maar tegenwoordig zijn er tien, en die gemeenten hebben synagogen nodig.”
Wallet plaatst de groei van de liberaal Joodse gemeenschap in de pluriformisering van de Joden in Nederland. „Voor de Tweede Wereldoorlog was 90 procent van de Joden lid van een orthodoxe gemeente, vaak overigens zonder zelf orthodox te leven. Dat is nu niet meer het geval. Zo zijn er zijn inmiddels ook Joodse gemeenschappen voor wie de liberale Joden niet vooruitstrevend genoeg zijn en verder is er een conservatieve gemeente gekomen die tussen orthodox en liberaal in zit.”
Dit heeft als gevolg dat „de gemeenten steeds kleiner worden. Ik verwacht voor de toekomst dat er synagogegebouwen verkocht zullen worden. Tegelijkertijd gaat de musealisering van het Joodse leven door. Dat zijn twee processen die elkaar kruisen. Daar zit iets merkwaardigs in. Op het platteland is geen Joods leven meer, maar er ontstaan met de musea wel Joodse plekken. Het is gemusealiseerde leegte.”
Dit is het slotartikel in een serie over synagogen.
Joden in Nederland
De vraag hoeveel Joden er nog in Nederland zijn, is niet makkelijk te beantwoorden, omdat het lastig te definiëren valt wie Joods is. Sinds de Tweede Wereldoorlog is het aantal gemengde huwelijken sterk toegenomen. Er is vrijwel geen Joodse familie meer in Nederland die geen niet-Joden in de familie heeft.
Het in 2010 gehouden demografisch onderzoek van Joods Maatschappelijk Werk kwam op een totaal van 52.000 Joden in Nederland. Maar dat is volgens de ruime definitie: iedereen met een Joodse vader of moeder wordt dan als Jood gerekend.
Volgens de orthodoxie is iemand Jood als beide ouders of alleen de moeder Joods is. Wordt die regel toegepast dan komt het totaal uit op ongeveer 37.000.
Er kan ook gekeken worden naar het totale aantal leden van de Joodse religieuze denominaties. Van die 52.000 is slechts een hele kleine minderheid nog religieus actief. Op dit moment heeft het orthodoxe kerkgenootschap 5000 leden, de liberalen hebben er 3000 en de Portugese Joden ongeveer 450. Bij elkaar zijn zo’n 10.000 Joden institutioneel verankerd.
Het grootste deel is seculier of heeft privé een spirituele beleving. Dat zijn Joden die bijvoorbeeld nog wel iets met Joodse feesten hebben en daar thuis op eigen wijze aandacht aan geven.
Wordt gekeken naar wie leeft volgens de Joodse wetten, dan blijft er een nog kleinere groep over. Van de 5000 leden van het orthodoxe genootschap onderhoudt circa 10 procent de halacha, de Joodse leefregels. Dat komt neer op ongeveer 500 mensen. Dat aantal stemt overeen met de koosjere infrastructuur. De koosjere bakker en de koosjere slager zijn actief voor zo’n 200 adressen.
Thorarollen
De Joodse gemeenschap staat na de oorlog niet alleen voor de vraag wat er met de synagogen moet gebeuren, maar moet ook een bestemming zoeken voor de Thorarollen, de kronen, de heilige arken en dergelijke.
De voorwerpen gaan in de meeste gevallen naar de dichtstbijzijnde synagoge die wel blijft functioneren. Soms ook komen mensen uit Israël in Nederland shoppen. In het Beloofde Land worden steeds nieuwe synagogen geopend en die hebben ook Thorarollen nodig. Dus zijn er honderden Thorarollen vanuit Nederland naar Israël gegaan.
In enkele gevallen zijn complete interieurs van synagogen vanuit Nederland naar Israël overgeplaatst. Een voorbeeld daarvan is het interieur van de grote synagoge van Leeuwarden aan de Sacramentstraat. Een ander voorbeeld is de synagoge aan de Linnaeusstraat in Amsterdam, die door de kunstenaar Leonard Pinkhof ontworpen glas-in-loodramen had.