„Met kracht bestrijd ik dat de psalmen saai, dor zijn”
NIEUW-BEIJERLAND - Een nieuwe psalmberijming? Akkoord, zij het onder voorwaarden. Maar zó een, zoals die nu op de markt komt? Nee. H. C. de Gelder, docent muziek op het Wartburgcollege, locatie Guido de Brès in Rotterdam: „Ik keur deze zonder meer af.”
Wat is er mis met deze psalmen? „Aan een psalmberijming mogen hoge eisen worden gesteld. Zeker als die bedoeld is voor gebruik in de eredienst. In dat licht denk ik dat de nu voorliggende psalmen tekortschieten. In allerlei opzichten: literair, theologisch -bij veel teksten zijn exegetisch en dogmatisch kanttekeningen te plaatsen-; maar ook muzikaal.
Ik constateer in elk geval dat de melodieën zwak zijn. Er zit te weinig spanning in. Typerend voor een goede melodie is dat er ten minste voldoende spanning en ontspanning -in jargon: verschillende intervallen- in zijn aangebracht. Primaire kenmerken van een melodie zijn onder andere intervalloop, ritmische stuwing en motievenbouw. Die mis ik bij veel opwekkingsliederen. Daardoor ontstaat snel een deun.
Daar komt bij dat de psalmen die ik tot nu toe heb gehoord, eigenlijk niet zonder begeleiding kunnen. Ze zijn ook nauwelijks geschikt als gemeenschapslied, dus om met grote groepen mensen tegelijk te zingen. Verder rammelt er ritmisch gezien wel het een en ander.
Nu weet ik wel dat deze psalmen niet als kerklied worden gepresenteerd. Maar als je ze toestaat op jeugdverenigingen, bijbelstudiegroepen of jongerenavonden, denk ik dat het gevaar groot is dat ze op een gegeven moment vanzelf de kerk binnenkomen.”
Maar het zijn in elk geval psalmen, zegt iemand. Geen opwekkingsliederen. „Het is een feit, ik merk dat ook op school, dat veel jongeren naar de opwekkingsbundel grijpen, naar gospelmuziek luisteren. Hadden we daar als opvoeders, als kerken maar meer erg in. Want we kunnen er zoveel tegenover stellen. De psalmen, de Geneefse melodieën, zijn zo ontzaglijk mooi.”
Maar saai, dor en droog, werpt een jongere tegen. „Ik las ergens de uitspraak dat de psalmmelodieën sleets worden. Daarmee ben ik het niet eens. Ze dateren uit, laten we zeggen, 1543. Dat betekent dat ze gemiddeld ruim vierenhalve eeuw oud zijn. En nóg worden ze gezongen. Dat bewijst wel dat ze heel sterk zijn; dat het echte kerkmelodieën zijn. Ze kunnen ook in allerlei klassieke muziekstijlen worden uitgevoerd: die van de renaissance, de barok, de romantiek, de moderne muziek. In de twintigste eeuw zie je zelfs een herleving van de waardering voor de Geneefse psalmen.
Veel van de in totaal 125 melodieën in het psalmboek zijn echter onbekend. En onbekend maakt onbemind. Daar ligt dus een taak: voor predikanten, scholen, maar ook voor zangverenigingen. Laat minstens de helft van het repertoire uit psalmen bestaan.
Met kracht wil ik bestrijden dat de psalmen saai, dor, droog of eenvormig zijn. Het tegendeel is waar. Ik wil hier wijzen op de acht kerkmodi, de kerktoonsoorten waarin ze zijn genoteerd. Boven een psalm staat bijvoorbeeld: dorisch, frygisch, lydisch of mixolydisch. Alle vier hebben die ook nog een variant, met ”hypo” ervoor. Dus hypodorisch etcetera. Allemaal hebben ze hun eigen karakter. Het lydisch klinkt open, stralend, vreugdevol - zie Psalm 105. Een gebedspsalm, hypodorisch, klinkt ingetogen - zie Psalm 77.
Betekent dit nu dat er van mij helemaal niets mag veranderen? Nee. Ik ben een warm voorstander van een terugkeer naar de zangwijze van vroeger. De melodieën van de psalmen zijn zó gemaakt dat ze eenstemmig, ritmisch en zonder orgel gezongen kunnen worden. Dát zou ik dan ook willen bepleiten: ritmisch zingen, eenstemmig en zonder bovenstem. En zonder orgel. Juist dán zal ook duidelijk worden hoe fraai en gevarieerd de psalmen zijn. Een nieuwe psalmberijming wijs ik ook niet af. Ik ben ervan overtuigd dat er in de gereformeerde gezindte inmiddels genoeg capabele mensen zijn die voor een waardige vervanging van ’1773’ kunnen zorgen. Al besef ik tegelijk hoe gevoelig zo’n nieuwe berijming zou liggen.”
In zijn woonkamer klinken enkele van de dinsdag gepresenteerde psalmen. Psalm 4, Psalm 49. „Niet simpel”, zegt De Gelder. „Dit kan nooit tot kerklied worden verheven. Het doet ook erg denken aan bepaalde soorten popmuziek.” Psalm 114. Onder harde gitaarbegeleiding zet de zanger in. „Het volk dat uit Egypte trok,/ dat land waar niemand hen verstond,/ werd volk van God.”
Welk gevoel roept dit bij u op? „Hier ga ik nog veel meer aan popmuziek denken. Deze muziek, zo stoterig ook, past hier niet.”
Is het banaal te noemen? „Afschuwelijk banaal. Ik krijg hier pijn in mijn buik van. Maar gevoel is gevoel. Ik wil mijn mening met argumenten onderbouwen. Psalm 114 is een ontsporing, vind ik. Psalm 121 klinkt in dat opzicht toch beter. Nee, ik kan dit niet meemaken. Tekst en muziek verdragen elkaar niet. Dit gaat te ver. Kijk, er wordt wel eens op gewezen dat we in de psalmen allerlei muziekinstrumenten tegenkomen. Trommels, noem maar op. Maar in het oude Israël werden die slechts ter begeleiding gebruikt; nooit om te overheersen. En ook dat acht ik een groot bezwaar tegen het nu gepresenteerde.
Nogmaals, ik ben niet tegen een nieuwe, betrouwbare, eigentijdse psalmberijming. Maar zó? Nee.”