Een harige spin ligt dood in het zand van de Sinaï
SHARM AL-SHEIKH – „Hij zocht gezelligheid.” Gids Mons geeft een vrolijke draai aan het hele gebeuren. Ondertussen zit de schrik er flink in. Een harige spin –vuistgroot– ligt dood aan zijn voeten. „Als hij gebeten had, zou je flink duizelig zijn geworden.”
Dat het in de Sinaïwoestijn wemelt van de gevaarlijke dieren, is onzin, nuanceren mijn woestijngidsen Mons en Abdul voordat de reis begint. Er zijn wel slangen en giftige schorpioenen, maar die zie je bijna nooit. Ze zijn bang voor mensen, klinkt het geruststellend.
Mons en Abdul lijken gelijk te hebben. Een enkele keer ritselt er iets; gevaarlijk is het nooit. Hagedissen laten zich zo af en toe zien. Hun afschrikwekkende werking is, hoe kleurrijk ze ook zijn, te gering om me bang te maken.
De nuchterheid van de gidsen maakt onbevreesd. Bij het oprollen van mijn slaapmatje valt het vertrouwen echter in duigen. Op de plek waar ik lag, ontwaar ik een forse spin. Verbaasd over het formaat roep ik Mons en Abdul. Hun komst betekent het einde van de spin. Met een flinke stok knuppelt Mons het harige insect dood.
Een beet van de ongevraagde bezoeker had een „flinke duizeligheid” kunnen veroorzaken, motiveert Mons de ‘doodslag’. We mogen van geluk spreken dat het desbetreffende exemplaar niet donkerder van kleur was, vervolgt hij. Een beet van zo’n exemplaar is dodelijk. Hoezo, de woestijn veilig?
Wat als de spin gebeten had? Is er eigenlijk wel een dokter of ziekenhuis? vraag ik Abdul. De vraag geldt als beginakkoord van een jubelzang over de gezondheid van bedoeïenen. Griep, kanker, huidziekten – het komt vrijwel niet voor bij de bewoners van de Sinaïwoestijn. Een verklaring daarvoor is het gezonde woestijnklimaat.
Mocht er toch sprake zijn van ziekte, dan is er altijd nog een wonderdoktor. Deze arts, vaak traditioneel geschoold, weet vrijwel alle lichamelijke ongemakken te verhelpen, roemt Abdul. Of het werkt, mag ik eigenlijk niet vragen.
Tijdens een tussenstop krijgen we zowaar gelegenheid om kennis te maken met een dergelijke ‘arts’. We lopen dokter Suleyman tegen het lijf als we in een winkeltje wat te drinken halen. De tengere man is gehuld in een lang, lichtblauw gewaad en is nagenoeg kaal. Slechts een enkel plukje haart prijkt op zijn hoofd.
De traditionele geneeskunde van de bedoeïen kent drie belangrijke medicijnen: vuur, honing en lezen uit de Koran, doceert dokter Suleyman. Het is overigens niet om het even welke honing er wordt gebruik. Voor een optimaal resultaat is honing uit de woestijn nodig, specificeert hij
De ‘medicijnen’ zijn beproefd. Abdul is het levende bewijs van Suleymans kunde. Gedurende drie maanden hield de woestijngids vrijwel geen hap eten binnen. Na bestudering van Abduls ogen kwam dokter Suleyman tot de volgende diagnose: in zijn jeugd was Abdul te wild geweest. Doordat hij geregeld van huizen afsprong, daalde zijn lever. Hierdoor raakt de maag bekneld. Ziedaar de reden waarom Abdul geen eten meer binnen kon houden.
Op twaalf plekken op de buik, zijde en rug bewerkte dokter Suleyman hem met een gloeiende staaf; door de hitte ‘keerde’ de lever terug naar de normale plaats in het lichaam. Ter illustratie tilt Abdul zijn T-shirt omhoog; littekens overal. Het lijkt hem niet te deren. De patiënttevredenheid is optimaal.
Het gezonde woestijnklimaat ten spijt, helend werkt het bij mij allemaal niet. Ik ben overduidelijk geen bedoeïen, wordt me na na acht dagen woestijnleven duidelijk.
Een toerist dient in Egypte bijzonder goed te letten op wat hij eet, benadrukt iedere reisagent. Het is het op een na smerigste land ter wereld, vertellen de statistieken.
Alle zorgvuldigheid ten spijt; op veel hygiënische verzoekingen zijn westerse magen overduidelijk niet gebouwd. Ik ontwaar de eerste signalen van buikloop in het vliegtuig terug naar huis. Honing mocht niet baten.
Redacteur Albert Groothedde trok een week lang met twee bedoeïenen door de Sinaïwoestijn. Dit is deel 4 van een zesdelige serie over leven in de woestijn. Donderdag volgt deel 5.