Cultuur & boeken

Maarten Luther

Luthers jeugd en zijn studie

Joanne Hardeman
29 October 2010 15:36Gewijzigd op 14 November 2020 12:19

Maarten Luther werd geboren op 10 november 1483 in Eisleben in Duitsland. Zijn vader was een arme mijnwerker maar hij werkte zich op tot een van de bestuursleden van de stad Mansfeld. Omdat ze zo rijker waren kon Maarten Luther rechten gaan studeren. Maar met de studie van Maarten ging het niet zo goed. Hij had een grote angst voor God. En God was strenge rechter die rechtvaardigheid wilde. En Maarten vond zichzelf een groot zondaar. Toen Maarten Luther op de terugreis was van zijn ouders begon het heel erg te onweren. Hij werd zo verschrikkelijk bang dat hij op zijn knieën uitriep: Help mij heilige Anna, ik zal monnik worden. En zo ging Maarten Luther in 1505 in het strenge Augustijnerklooster in Efurt.

Het monnikenleven van Luther

In het klooster deed Luther ijverig zijn plichten die hij als monnik hoorden te doen. Maar toch had hij geen vrede in zijn hart. Hij voelden zich te kort schieten voor God. Een bedevaart naar Rome hielp ook niet om de vrede in zijn hart terug te brengen. Maar toen kwam er twijfel in zijn hart over de leer van Rome. Luther ergerde zich aan de geestelijken ze waren vaak oneerbiedig, losbandigheid en ze leefden in weelde.

Zijn bekering

Toen Maarten Luther in 1512 aan studenten op de universiteit van Wittenberg de Bijbel moest uitleggen. Liep hij bij Psalm 31 vers 2 vast, daar staat: „Help mij uit door Uw gerechtigheid.” Luther dacht altijd dat gerechtigheid een eigenschap was van God. Hij voelde dat hij niet volmaakt kon doen aan de eis van Gods wet. Hij schreef later: „Ik kon echter die rechtvaardige God, Die zondaren straft, niet liefhebben. Ik haatte Hem zelfs. Ik morde Hem tegen. Onophoudelijk hield dit mij dag en nacht bezig.” Toen hij later Psalm 71 vers 2 uit wou leggen kreeg hij weer hetzelfde probleem als met psalm 31 vers 2. En toen kwam Maarten Luther erachter dat hij niet door goede werken maar door genade zalig moest worden Luther zei: „Het was mij alsof er een deur openging naar het paradijs!” Luther kon zijn bekering niet stilhouden. In zijn uitleg over de Galatenbrief liet hij zijn ontdekking goed merken. Ook in de pastoraat waar hij in schreef kwam het duidelijk naar voren. Luther kreeg vaak de vraag: hoe word ik rechtvaardig voor God.

Aflaathandel

Luther was wel bekeerd maar hij verwierp niet allen dwalingen. De dwalingen die niet verwierp waren: het oppergezag van de paus

de biecht, het vagevuur, de beelden, relikwieën. In de herfst van het jaar 1517 ging de monnik Tetzel door heel Duitsland. Hij verkocht overal aflaten. Het meeste geld van de aflaten ging naar paus Leo X. Die gebruikte het voor de afbouw van de St. Pieter kerk. Een deel ging naar Albrecht van Brandenburg de aartsbisschop van Mainz en Maagdenburg. Albrecht had veel schulden want hij had die bisdommen voor veel geld moeten kopen. Tetzel maakte handig gebruik van de gelovigheid van de mensen, de mensen geloofden dat als ze een aflaat kochten ze in de hemel kwamen. En je familie kon uit het vagevuur verlost worden. De paus was heel goed, zei Tetzel de genade was voor een koopje te koop.

Luthers reactie op de aflaathanden

Luther hoorde van Tetzel en de aflaathandel. Hij hoorde ook dat de biechtelingen dachten dat ze geen berouw meer hoefden te doen over hun zonden. Luther werd bedroefd, verontwaardigd en boos. Hij besloot maartregelen te nemen. En op 31 oktober 1517 hing Maarten Luther de 95 stellingen over de aflaat op de deur van de slotkapel in Wittenberg. Luther hoopte op een theologische discussie. Zijn stellingen werden vertaald en in 4 weken tijd kon iedereen het lezen. En iedereen dacht of voelde wel dat hier grote misstanden van der Rooms-katholieke kerk openbaar kwamen. En Maarten Luther wil de kerk hervormen. De paus steunde Luther niet en daar had Luther wel opgehoopt. Paus Leo X beschuldigde hem van ketterij. Hij moest zich komen verantwoorden voor de kerkelijke rechtbank, maar Maarten Luther mocht niet gaan van zijn keurvorst. Maarten Luther wilde niet herroepen alleen als er in de Bijbel aangegeven kon worden dat hij dwaalde. Hij zei ook dat de paus en concilies konden dwalen en hij zei dat Johannes Hus onterecht was veroordeeld. Het pausdom was alleen maar een menselijke instelling de Heilige Schrift was waar. Op 15 juni 1520 kreeg Luther een brief van de paus dat als hij zijn ketterijen niet herriep dat hij dan in de ban werd gedaan. Op 10 december 1520 verbrandde Luther de brief buiten de poort van Wittenberg zijn studenten waren erbij. Op 3 januari 1521 werd hij in de ban gedaan.

Rijksdag in Worms

In 1521 moest Maarten Luther bij keizer Karel V komen. Op de rijksdag in Worms. Aan het einde van zijn verdediging zei hij: „Hier sta ik, ik kan niet anders. God helpe mij.” Toen werd Luther vogelvrij verklaard iedereen mocht hem doden. En niemand mocht hem onderdak geven. Toen Luther terug kwam van de rijksdag werd hij ontvoerd door zijn vrienden. Die brachten hem op het kasteel Wartburg om daar onder te duiken.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer