„Verbeter positie kandidaten kerk”
De positie van kandidaten in de kerk moet zeker verbeteren, maar niet in alle opzichten zoals voorgesteld door dr. H. de Leede en ds. D. M. van de Linde. Dat stellen ds. H. J. Lam, voorzitter van de Gereformeerde Bond, ds. B. Weegink, secretaris-generaal van de Confessionele Vereniging (CV) en prof. dr. W. Verboom, emeritus hoogleraar theologie in een reactie.
De Leede, oud-rector van het protestants seminarium Hydepark en ds. D. M. van de Linde, predikant te Rotterdam-Hillegersberg, pleiten in het blad Woord & Dienst van deze week ervoor dat „beroepbare kandidaten in de Protestantse Kerk in Nederland (PKN) vanaf het moment van toelating tot de evangeliebediening in dienst moeten komen van de landelijke kerk voor een vast basistraktement en de beperkte duur van ten hoogste vijf jaar.”
Ds. Lam (Gereformeerde Bond) vindt dat er inderdaad „iets moet gebeuren.” Hij waardeert de poging van de beide predikanten, maar „weet niet of het op deze manier moet gebeuren.”
Hij erkent dat het klassieke beroepingswerk niet altijd goed werkt. „Het gaat er soms (onbewust) vleselijk aan toe”, aldus ds. Lam.
Tegelijkertijd ziet ds. Lam dat de kerkenraden vaak bij het beroepingswerk wel een antenne hebben voor het al dan niet beroepen van een bepaalde kandidaat. De predikant vraagt zich af of men in de voorstellen genoeg denkt vanuit de plaatselijke gemeente. „Zal de landelijke kerk niet te veel zeggenschap krijgen?”
Ds. Lam vreest dat met dit voorstel problemen opgeschoven worden. „Als na vier jaar blijkt dat kandidaat en gemeente niet bij elkaar passen, wat dan?” vraagt de predikant.
Ds. Weegink van de Confessionele Vereniging is voorzichtig optimistisch en vindt het plan van dr. De Leede „zo gek nog niet.” Hij vraagt aandacht voor het probleem van de wachtlijsten van kandidaten. Er is volgens hem reden genoeg om te helpen.
De algemeen secretaris van de CV stelt voor de ideeën van dr. De Leede te verwerken in de voorstellen van de commissie-Veerman die voor de synode bezig is met loopbaanontwikkeling van predikanten.
Ds. Weegink ziet als gevaar dat de zelfstandige positie van de predikant verdwijnt als de landelijke kerk steeds meer voorgangers direct onder zich krijgt.
Prof. Verboom herkent het door dr. De Leede beschreven probleem. „Studenten raken buiten beeld en voelen pijn. Kerkenraden lopen achter elkaar aan bij het beroepingswerk. Er moet iets gebeuren.”
Hij vraagt zich echter af of het probleem op een organisatorische wijze opgelost kan worden. „De spa moet dieper.”