Bedrijfskundige H. J. de Vries vindt dat het leger naast soldaten ook bidders in dienst zou kunnen nemen. „Een overheid kan nooit de belangrijkste wapens laten liggen.” Oud-legerpredikant J. J. Tigchelaar vindt dat de overheid het zwaard in elk geval niet mag laten liggen. „Het gebed vermag veel, maar toch zijn er bij Normandië 70.000 omgekomen.”
Dr. ir. De Vries, in het dagelijks leven docent bedrijfskunde aan de Erasmus Universiteit in Rotterdam, wijst wapengeweld niet van de hand, maar heeft ook sterke sympathie voor de vredelievende stroming. Hij constateert dat veel christenen kritiekloos achter de NAVO en de VN aan lopen. Daarom aarzelde hij lid te worden van de ChristenUnie. „In een grijs verleden zat ik bij de PPR en de EVP, die in GroenLinks zijn opgegaan. Rond de oorlog in Kosovo was de GroenLinks-fractie in de Tweede Kamer de enige die aarzelend ”ja” zei. De SP zei zonder nadenken ”nee” en de andere partijen gingen zonder meer akkoord. Alleen bij GroenLinks was er schroom. Echt zoeken naar wijsheid”, vindt De Vries.
Als 18-jarige wilde Henk de Vries zich tegen de dienstplicht beroepen op gewetensbezwaren tegen kernwapens, maar hij werd afgekeurd op hooikoorts. Sindsdien is zijn reserve tegen de krijgsmacht alleen maar sterker geworden. „Wat willen we verdedigen? Tegen wie? En hoe willen we dat?”
Het heeft „er alle schijn van” dat het Nederlandse leger zich beperkt tot materiële belangen. „We letten op landen waar olie zit. Maar gebieden waar groot onrecht is, zoals Sudan, spreken ons niet aan. Terwijl de verdediging eigenlijk zou moeten gaan om waarden. Met Willem van Oranje streden we voor geestelijke vrijheid. Hebben we vandaag nog algemeen gedeelde waarden, waarvoor we naar het slagveld gaan, en waarvoor we ook op onze knieën gaan?”
De verdediging van het grondgebied is primair nodig om de burgers te beschermen, weet De Vries: „Dat is heel legitiem. Paulus spoort Timotheüs aan voor de overheid te bidden, „opdat wij een gerust en stil leven leiden.” Maar ook bij de gebiedsverdediging kun je vragen stellen. Tijdens de Koude Oorlog zaten onze vijanden aan de andere kant van het IJzeren Gordijn, maar Armeense christenen waren blij als ze konden vluchten naar sovjet-Armenië, want bij NAVO-partner Turkije waren ze niet veilig. Dus ook in de Koude Oorlog ging het niet zozeer om goed en kwaad, maar om een tegenstelling tussen machtsblokken.”
Tranen
Ds. J. J. Tigchelaar kreeg in zijn periode van 1969 tot 1990 als legerpredikant door medechristenen wel eens de vraag voor de voeten geworpen: „Hoe kun jij dit werk nu doen?” Maar Tigchelaar was het eens met de kerkvader Augustinus (354-430), die „met heel veel slagen om de arm en met tranen in de ogen” ruimte zag voor een rechtvaardige oorlog.
Anderzijds is de overheid volgens Augustinus in sommige situaties verplicht ten strijde te trekken, zegt ds. Tigchelaar. „Maar dat is wel het laatste van het allerlaatste. Augustinus wijst erop dat er gepaste middelen mogen worden gebruikt. Partijen moesten altijd bereid zijn weer in onderhandeling te treden en misschien vrede te sluiten. Pas later zijn deze voorwaarden systematischer uitgewerkt.”
De noodzaak van oorlog speelde ook sterk onder Amerikaanse christenen tijdens de Tweede Wereldoorlog. „Er was in de Verenigde Staten een stroming die voor isolationisme stond. Maar een andere groep zei: Aan dit onrecht kunnen we ons niet onttrekken.”
Maar Tigchelaar weet ook dat er een andere lijn is in de christelijke traditie. „Dit hangt samen met een andere waardering van de wending onder keizer Constantijn in 312, toen het christendom staatsgodsdienst werd. C. J. Heering noemde in 1928 zijn boek daarover ”De zondeval van het christendom”. Hij plaatst het christendom eigenlijk buiten de wereld. Vanuit deze visie ben je automatisch ook tegen de zwaardmacht van de overheid. Maar christenen moeten zich wel ver van de zonde houden, maar niet van het maatschappelijk leven.”
Het boek van Heering kan Tigchelaar dus niet inspireren. Maar dit is juist het boek dat dr. De Vries vlak voor het gesprek nog doorbladert om zijn visie steviger te onderbouwen. Want in veel christelijke benaderingen van de oorlog mist De Vries „de geestelijke dimensie.” „Het positieve wapen van het gebed wordt vergeten.”
Er zijn volgens De Vries veel historische voorbeelden waarin op het gebed samenlevingen veranderden. „In sommige dorpen in Colombia nam de misdaad af nadat er intensief werd gebeden. Ook rond de landing in Normandië hebben sommige gelovigen ervaren dat de uitkomst van de gewapende strijd afhing van de gebedsstrijd.”
Tigchelaar steekt zijn pijp nog eens aan bij het argument van De Vries dat het gebed soms een beslissende invloed op een militair gevecht heeft. „Het gebed vermag veel, maar toch zijn er bij Normandië 70.000 omgekomen. Er is toen ook niet gezegd: Laten we bidden, want dan hoeven we niet uit te varen. Er bestaat ook wel eens een neiging om te doen alsof gebedsgenezing pas echte genezing is. Dat is flauwekul.”
De emeritus predikant is niet tegen bidden. „Bidden is vanzelfsprekend. Paulus roept Timotheüs op te bidden voor de overheid, zodat wij een „gerust en stil leven leiden.” De kerk moet dat elke zondag doen. In Malawi werd ik als zendeling verplicht te bidden voor de president. De geheime dienst wilde dat ik bad voor een lang leven voor deze bloeddorstige tiran, maar ik bad voor zijn bekering. Er moet gebeden worden, tuurlijk, maar er moet ook gestreden worden.”
Vergeving
De Vries weet ook van alle oorlogen in het Oude Testament die op Gods bevel werden gevoerd. Maar hij denkt dat het Nieuwe Testament op dit punt met een andere boodschap komt. „In het Oude Testament leidde de zonde vrij direct tot de dood. Genesis 15 zegt dat de Israëlieten in de woestijn moesten wachten tot de ongerechtigheid van de Amorieten vervuld was. Daarna was hun uitroeiing gerechtvaardigd. Het Nieuwe Testament leert dat er in Christus vergeving mogelijk is. Wij kunnen niet oordelen, dus ik weet niet of die vergeving voor de Kanaänieten te verkrijgen was. Maar de ruimte waarmee de vergeving wordt aangeboden is na Christus zoveel groter, dat ik me afvraag of we nu nog leven mogen nemen.”
De oud-legerpredikant en oud-zendeling ds. Tigchelaar wijst deze scheiding tussen het Oude en het Nieuwe Testament als „dopers” van de hand. „Alles wat voor Christus over de samenleving is gezegd, blijft geldig. Het Nieuwe Testament is -met een woord van Van Ruler- alleen maar een verklarend woordenlijstje bij het Oude. Daarom was Calvijn al even sterk tegen de wederdopers als tegen Rome.”
Volgens Tigchelaar is er ook geen sprake van dat het Nieuwe Testament de oorlog afwijst. Jezus en Johannes de Doper hebben soldaten nooit opgeroepen te deserteren. „Jezus zegt zelfs van de Romeinse hoofdman: Zo’n groot geloof heb Ik zelfs in Israël niet gezien.”
Ook ziet hij de Bergrede niet als een preek waarin tot dienstweigering wordt opgeroepen. „De Bergrede zet wel de zelfverloochening centraal. We moeten onze andere wang toekeren als we op de ene worden geslagen. Maar dat is een boodschap voor personen. Privé-personen mogen geen wraak nemen, zegt Romeinen 12, maar de overheid draagt het zwaard niet voor niets, vult Romeinen 13 aan.”
„Paulus gaat in de Romeinenbrief ook niet in tegen het woord van Jezus dat allen die het zwaard opnemen erdoor zullen vergaan. Jezus bestraft Petrus die als een zeloot voor eigen rechter speelt, maar ontneemt de rechterlijke macht niet haar gezag. Artikel 36 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis stelt dat de overheid er is vanwege de zonde. Om de boze te weerstaan en de kerk te beschermen. Dat geldt zowel voor de politie in het binnenland als voor de krijgsmacht in internationaal verband.”
Tigchelaar zou het daarom verkeerd vinden als de Nederlandse regering de Bergrede als uitgangspunt voor haar buitenlandse politiek zou nemen. „Als de Joden worden vervolgd, zeggen we niet dat ze naast de mantel ook de rok moeten afstaan. En als de Koerden worden gemarteld, zeggen we niet tegen ze dat ze eerst nog de andere wang moeten toekeren. Het is je roeping op te treden als de weerloze wordt benadeeld.”
De Vries oppert dat de regering zich afvraagt hoe het welzijn in de wereld wordt bevorderd. „Ondanks het besef van de gebrokenheid door de zonde moet dat ons streven zijn. Het onschadelijk maken van conflictbronnen is een belangrijke doelstelling. Het armoedeverschil is wereldwijd een mogelijke conflictbron. Het is logisch dat de mensen uit het Zuiden een keer de rijkdom uit het Noorden willen komen halen. Er is daar nog geen macht die daartoe oproept, maar in de toekomst is zoiets niet uitgesloten. Je kunt daarom de zwaardmacht niet helemaal afschaffen, maar het is moeilijk wat wijsheid is.”
De Vries hoorde onlangs ’s zondags een preek over Salomo’s oordeel. „De wijze koning dreigde met geweld, maar met als doel het positieve op te roepen, namelijk het moederinstinct. Hoe kan de internationale gemeenschap nu het positieve in Saddam Hussein oproepen? Als je Irak ziet als de voortzetting van het huidige Babylon, moeten we ook rekening houden met de belofte in Jesaja 19 dat er een heirbaan van Egypte via Israël naar Assyrië -waar Irak onder valt- zou komen. Op zijn minst houden dat goede verhoudingen tussen die landen in.”
Sancties
Volgens ds. Tigchelaar is president Bush niet uit op een oorlog tegen Irak. „De Golfoorlog om Koeweit is nooit beëindigd. Onder voorwaarde is vrede aangeboden. Maar Irak houdt zich niet aan die voorwaarden. Een hervatting van de gevechtshandelingen is dus geen nieuwe oorlog.”
Ook denkt hij dat Bush niet alleen zijn eigen nationale belang centraal stelt. „Hij spreekt steeds over Hussein als de man die bereid is zijn eigen volk om te brengen. Als Bush alleen aan olie zou denken, zou hij eenvoudig de sancties opheffen.”
Tigchelaar ergert zich aan mensen die nog met Hussein willen praten. „Als Hitler in een eerder stadium was tegengehouden, zou hij niet zoveel leed hebben aangericht. Door te praten wordt dit soort dictators alleen maar gesterkt. Ook Ceausescu en Pol Pot zijn veel te vriendelijk bejegend door de internationale gemeenschap. Met deze mensen moet je niet praten.”
Ds. Tigchelaar „kan zich voorstellen” dat het een rechtvaardige strijd is om Saddam Hussein uit zijn paleis in Bagdad te verwijderen. „Het kán niet meer goed komen zolang deze man daar zit. Ik vind dit dus een ander geval dan Noord-Korea, dat ook gevaarlijke wapens heeft, maar niet zo nadrukkelijk een onbetrouwbare bedreiging vormt. In Irak zijn alle inspecties een wassen neus geweest. Ik zeg daarmee niet: Het is een rechtvaardige zaak - ga je gang maar. Maar als kamerlid zou ik een aanval als laatste middel zeker ondersteunen.”
De Vries weet nog niet hoe hij over een aanval op Irak zou stemmen als hij in de Tweede Kamer zou zitten. „Ik moet ervan overtuigd zijn dat alles is gedaan om Irak op het positieve aan te spreken. Alles moet zijn gedaan het kwade jongetje van de klas in het gareel te krijgen. Een man van onverdachten huize als Max van der Stoel wijst een aanval in het uiterste geval niet af, dus dat helpt me misschien over de streep. Op dit moment ben ik nog tegen een aanval, omdat er nog ruimte is voor een nieuwe inspectiemissie.”
Mocht De Vries voor een aanval stemmen, dan heeft hij nog wel enkele vragen aan de Verenigde Staten. „Mogen zij wel al die wapens hebben die ze Irak verbieden? En mag de westerse wereld doorgaan met het opsouperen van alle rijkdommen van de aarde, wat een nog groter kwaad is?”
Past De Vries’ opstelling uiteindelijk dan toch niet heel goed bij het gedachtegoed van de ChristenUnie? „Dat is maar de vraag. Ik kom de geestelijke benadering maar weinig tegen in de manifesten van de CU. De overheid en de politiek zijn geroepen op al hun terreinen een christelijke invulling te geven. Het vreemde is dat de ChristenUnie op andere beleidsterreinen wel tot een christelijke vertaling komt, maar over defensie is ze niet kritisch genoeg. Dat geldt precies zo voor het CDA en de SGP.”
Dit artikel is het laatste in een serie over de ”rechtvaardige oorlog”. De vorige artikelen zijn 16, 18, 20 en 22 november geplaatst.