Volkenrecht vecht tegen recht van de sterkste
ZEIST - Nooit meer oorlog, zei iedereen na de Eerste Wereldoorlog. De nieuwe Volkenbond moest het voorkomen. Maar de Tweede Wereldoorlog barstte uit. Opnieuw zei iedereen: Dit nooit meer. Het volkenrecht van de Verenigde Naties moest wonderen verrichten. En dat volkenrecht vindt een oorlog niet zo gauw gerechtvaardigd.
Het begrip ”rechtvaardige oorlog” werd in de vijfde eeuw voor Christus al gebruikt door de Chinezen, vertelt Carel H. Jansen, gepensioneerd docent internationaal recht aan de School voor Journalistiek in Utrecht. „De Chinezen zeiden dat een oorlog alleen gerechtvaardigd was als je alles had gedaan om hem te voorkomen en als je vooraf wist dat je de strijd kon winnen.”
In de eeuwen daarna zijn die voorwaarden min of meer ongewijzigd gebleven. „Alleen het begrip ”rechtvaardig” werd steeds anders ingevuld. In de Middeleeuwen golden de kruistochten tegen de islam in het Midden-Oosten als rechtvaardig, evenals acties tegen de Joden in het Rijnland. In de negentiende eeuw waren oorlogen tussen Europeanen al wel aan regels gebonden, maar tegen niet-blanken was alles gerechtvaardigd.”
De eerste belangrijke volkenrechtelijke afspraken tussen Europese volkeren werden gemaakt bij de Vrede van Westfalen in 1648, aan het eind van de Tachtigjarige Oorlog. „Godsdienstoorlogen wilde men in het vervolg voorkomen”, vertelt Jansen. „In 1648 werd de nationale soevereiniteit vastgelegd en erkende men bestaande grenzen. Daarop volgt een hele reeks dynastieke oorlogen, die waren gericht op gebiedsuitbreiding van vorsten. Na het Congres van Berlijn in 1815 probeerde men door middel van een machtsevenwicht oorlog te voorkomen. Bij de eenwording van Duitsland in 1870 werd dit machtsevenwicht verstoord, omdat de Duitsers de voorkeur gaven aan het recht van de sterkste. Met alle gevolgen van dien in de Eerste en de Tweede Wereldoorlog.”
Na 1945 is het voeren van oorlog krachtens het Handvest van de Verenigde Naties verboden. Jansen: „Voor het eerst in de wereldgeschiedenis werd een aanvalsoorlog verboden. Grensoverschrijdend geweld geldt vanaf toen als agressie. Maar zelfverdediging mag nog wel. Onder die noemer is er dus al veel gevochten, zelfs preventief. En omdat de Veiligheidsraad een politiek orgaan is, zijn er geen objectieve normen.”
Zodra de Veiligheidsraad groen licht geeft voor geweld, moeten de strijdende partijen zich wel houden aan het humanitair oorlogsrecht. Voorop staat het onderscheid tussen militairen en burgers. „Het is absoluut verboden op burgerdoelen te schieten. Overtreding is een oorlogsmisdaad. Maar in de praktijk werkt dit natuurlijk anders.”
Een andere eis in het oorlogsrecht is de proportionaliteit. „Je mag geen groter geweld gebruiken dan tegen jou is gebruikt. Verder zijn landen verplicht veroverd gebied terug te geven. Je mag geen winst boeken door de oorlog.”
Jansen vindt de komst van een wereldrechtsorde wel een overwinning, maar waarschuwt ervoor niet te vroeg te juichen. „Het volkenrecht wordt vaak gebruikt om een ander belang te legitimeren. Ik heb dit jaar een boek gepubliceerd onder de titel ”Macht, recht en markt”. Die drie aspecten hangen samen, het recht staat jammer genoeg niet bovenaan. De ordening van de VN suggereert dat uiteindelijk het internationaal recht boven alles staat. Maar in werkelijkheid zie je grote willekeur.”
Een ander nadeel van de internationale orde na 1945 is, aldus Jansen, dat de nationale soevereiniteit nog steeds de grondslag is. „Actief ingrijpen in een ander land is verboden. Zelfs als een binnenlands conflict volledig uit de hand loopt en een humanitaire ramp ontstaat. Kroatië werd in 1991 direct door de internationale gemeenschap erkend, want zodoende werd de Joegoslavische burgeroorlog een internationaal conflict. Ik geloof trouwens wel dat deze nationale soevereiniteit minder een rol speelt. Maar steeds blijft de vraag naar de objectieve norm.”
De internationale tribunalen vindt Jansen als nieuwste vrucht van het volkenrecht wel nuttig. „Zo werkt het internationaal recht in elk geval nog achteraf. Maar ook hierbij moet je opletten wie de conventies op wie toepast.”
Ondanks zijn pessimisme over het functioneren van het internationaal recht blijft Jansen een idealist. „Ik ben een groot voorstander van een wereldrechtsorde waarin het recht domineert over de macht en de markt. Maar dat is onhaalbaar. De hele wereld denkt verschillend over fundamentele waarden. Mensenrechtenverdragen leggen die verschillen vaak pijnlijk bloot door vage formuleringen en niet-afdwingbare frasen. Voorlopig zitten we nog in een anarchie met een oorlog van allen tegen allen. Met dit verschil dat er een Amerikaanse hegemonie is.”
De actuele ontwikkelingen rond Irak ziet Jansen als een voorbeeld van volkenrechtelijke willekeur. „Heel veel landen hebben massavernietigingswapens. Noord-Korea krijgt wel kritiek, maar niemand spreekt over een aanval. Over Saudi-Arabië hoor je niemand. Als de Libische leider Gaddafi in de jaren tachtig massavernietigingswapens had, zou hij ze dan nu niet meer hebben?
Het ligt voor de hand dat het nu om olie gaat. De VS willen niet dat de grootste oliebron onder controle van Hussein blijft. Net als in Saudi-Arabië wil men een pro-westers bewind in Bagdad. En net als in Saudi-Arabië zal Bush zich om de mensenrechten in Bagdad niet druk maken.”
Jansen is er nog niet in geslaagd in het volkenrecht een grond te vinden om Irak aan te vallen. „Zelfverdediging gaat immers niet op. In Irak is wel een trainingskamp van al-Qaida gevonden, maar dat bevindt zich op Koerdisch grondgebied, waar Saddam niets te zeggen heeft. Verder vormt Irak geen internationale bedreiging. Kernwapens zijn er niet, want van proeven hebben we niets gemerkt. Chemische en bacteriologische wapens zijn er misschien wel, maar die vind je in veel landen.
In mijn ideale wereldstaat zou je gewoon een agent naar Bagdad sturen om Hussein te arresteren en in Den Haag voor het Internationaal Strafhof te berechten. Maar die wereldstaat is er niet en de Amerikanen zijn tegen het Internationaal Strafhof. Voorlopig is er dus geen recht, behalve het recht van de sterkste.”
Dit is het vierde artikel in een serie van vijf over ”rechtvaardige oorlog”.