Modelleerbaar als gel
Buitenshuis werkende moeders zijn inmiddels meer regel dan uitzondering. Ook in reformatorische families sleept een groeiend aantal mama’s een steeds groter deel van het gezinsinkomen binnen. „Welk voorbeeld geven we onze jeugd? Wat moet er van hen terechtkomen?”
De economische groei vierde hoogtij toen in de jaren negentig van de vorige eeuw Nederlandse vrouwen zich en masse op de arbeidsmarkt stortten. En na aanvankelijke aarzelingen dragen ook moeders uit de gereformeerde gezindte tegenwoordig lustig hun steentje bij.
Bleek uit onderzoek door deze krant dat in 2003 gemiddeld ruim 40 procent van de moeders met kinderen tot 12 jaar in de gereformeerde gezindte betaald werk verrichtte, inmiddels zal dat cijfer onmiskenbaar hoger liggen, verwacht ds. C. Stelwagen, hervormd predikant in Elspeet.
Dit tot zijn grote teleurstelling. „Buitenshuis werkende moeders maken onze gezinnen kapot. En juist op die gezinnen heeft de duivel het gemunt, zegt ds. Stelwagen. „Hij weet: gezinnen vormen de basale structuur van onze maatschappij.”
Het is de tijdgeest die inmiddels véél meer in de reformatorische gezinnen is doorgedrongen dan we willen toegeven, zegt ds. Stelwagen. „Als gezindte wijzen we graag naar de rommel buiten de kring. Maar waar zijn we zelf eigenlijk mee bezig? Lieve gezindte: het lijkt werkelijk nergens op.”
De gereformeerde gezindte is, aldus ds. Stelwagen, anno 2008 voor „driekwart weg.” Dat verval -zich uitend in „een groeiende splitsing tussen leer en leven”- is sinds de jaren tachtig en negentig van de vorige eeuw ontstellend hard gegaan, meent hij. „Grosso modo zijn we als een pot gel: veel te slap en modelleerbaar. De innerlijke weerbaarheid van de gereformeerde gezindte stelt weinig meer voor. Er zit een onvoorstelbare leegheid achter onze keurige façade.”
Die trend van verwereldlijking zet volgens ds. Stelwagen door, juist omdat de „kern van de zaak” tegenwoordig niet meer wordt beleefd. „We hebben onze kracht veel te veel gezocht in buitenkantzaken. Natuurlijk, er zijn nog goede dingen in Israël, maar ik schrik daar wel van.”
De „demonisering” van de maatschappij” heeft vele verschijningsvormen, zegt ds. Stelwagen, waarvan het fenomeen buitenshuis werkende moeders wat hem betreft een van de meest fundamentele is. „De Bijbel leert ons dat vrouwen thuis horen te zijn om hun huis te bewaren. Wat moet er anders van onze kinderen terechtkomen? Welk voorbeeld geven we ze?”
Listig
De wortels van het groeiende aantal werkende moeders in de gereformeerde achterban, liggen volgens ds. Stelwagen in de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw. „Toen is het begonnen. Toen zijn we besmet door de feministische golfbeweging uit de jaren ervoor. Toen werd er onder ons gezegd: die meisjes, die moeten toch ook studeren? Op zichzelf is daar niets mis mee. Maar helaas heeft dit geleid tot de praktijk dat veel van onze moeders hun baan niet meer willen opgeven.”
Volgens ds. Stelwagen wordt de arbeidsparticipatie van moeders dikwijls goedgepraat met gelegenheidsargumenten. „Dan zeggen vrouwen: ik heb talenten van de Heere gekregen en die moet ik gebruiken. De Bijbel wordt misbruikt ten bate van zelfverwerkelijking en economische motieven. Zo listig is het.”
De meest edele motieven hoort ds. Stelwagen voorbijkomen. „Bijvoorbeeld: ze hebben me zo nodig in het onderwijs. Maar hoor eens: wanneer alle moeders op de scholen aan het einde van de maand voor hun werk zouden worden beloond met een cadeaubon, dan vrees ik dat er niet veel zouden opdraven.”
Ds. Stelwagen snapt dat ook wel. „Anderhalf inkomen is natuurlijk heel interessant. En het voelt goed. Het sluit aan bij ons ik, bij onze natuurlijke behoeften.”
De predikant erkent dat er wel degelijk noodsituaties kunnen bestaan waarin arbeidsparticipatie door moeders financieel onontkoombaar is. „En dan zeg ik niks. Maar laten we niet té gauw spreken van nood, want dan is straks alles een noodsituatie.”
Dat mensen moeten wonen, dat de huizenprijzen torenhoog zijn en er nauwelijks huurwoningen te krijgen zijn, ziet ds. Stelwagen ook. „Met één modaal inkomentje wordt dat allemaal erg lastig. Tegelijkertijd denk ik: kunnen wij het in de gereformeerde gezindte nog aan om een stapje terug te doen in onze welvaart? Durven we onszelf nog dingen te ontzeggen die tegenwoordig heel gewoon worden gevonden? Of zijn we daarin al te ver met de wereld meegegaan?”
Ds. Stelwagen wil een lans breken voor vrouwen die weerstand bieden tegen het „meejuichen met de welvaart” en hun roeping primair zien liggen in het gezin. „Ik zou tot moeders willen zeggen: onderken de sluipwegen van de satan. Wees toch op je hoede voor de duivel die met een langzaamaantactiek onze gezinnen aan het kapotmaken is. Wees wakker en wees thuis!”
Daar is genade voor nodig, zegt de Elspeetse predikant. „Om in de zorg voor je kinderen, het stof onder het bed en zelfs in vieze sokken een glans en een roeping te zien.”
Schooltijdbanen
De predikant ziet daarom ook niets in een voorstel dat de PvdA en de ChristenUnie onlangs lanceerden voor schooltijdbanen. Ouders met kinderen van 4 tot 12 jaar zouden dan een wettelijk recht moeten krijgen om enkele dagen per week om drie uur te kunnen stoppen met werken, om de kinderen van school te kunnen halen.
Ds. Stelwagen: „Dat helpt onze reformatorische vrouwen aan nog meer banen. Dan hebben moeders een nóg beter excuus om van huis te gaan. Al zou het voor vrouwen in noodsituaties natuurlijk wel mooi zijn.”
Ook de opmars van reformatorische kinderopvang ziet ds. Stelwagen met lede ogen aan. „Reformatorische kinderopvang. Dat is toch een contradictio in terminis? Het is een absoluut onmogelijke samenvoeging. Kinderen moeten niet worden opgevangen, maar opgevoed.”
De opvoeding is, benadrukt ds. Stelwagen, overigens niet alleen een vrouwentaak. Ook vaders hebben hun taken in dat opzicht waar te nemen. „Je kunt als man stoer en beginselvast praten en ondertussen alle verantwoordelijkheden thuis bij je vrouw leggen. Ja, waar zijn onze vaders? Zijn ze gevlucht uit hun gezinnen? Opgegaan in het dagelijks werk of de vele bijbanen?”
Want hoewel die bijbanen „verheven en geestelijk” kunnen zijn, zoals kerkelijk werk, hoort een vader volgens ds. Stelwagen niet meer dan twee avonden per week weg te zijn uit zijn gezin. „De rest is onchristelijk.”
„Wie kan de grens bepalen voor anderen?”
Wat de reden ook is voor reformatorische moeders om te werken, Hanneke Schot van christelijk gastouderbureau Korelon zoekt opvang voor hun kinderen.
Sommigen zeggen tegen haar: „We willen gastouders zijn, maar niet als de ouders van het kind om financiële redenen werken.”
„Maar waar ligt dan de grens? Wie kan die voor anderen bepalen?” vraagt Hanneke Schot (38) zich af. „Wij beslissen dan voor een ander wat wel of niet mag, en op basis daarvan concluderen wij wat wel of niet is geoorloofd. Ieder heeft zijn eigen verantwoordelijkheid, en als wij vinden dat de ander die niet neemt, besluiten wij om ook die van ons niet te nemen.” Dat lijkt haar te gemakkelijk, en bovendien niet Bijbels. „Zelfs al zouden wij vinden dat een moeder niet hoort te werken, dan nog hebben wij de verplichting om te zorgen voor de kinderen.”
„Het is te eenvoudig om te zeggen: Wij zijn tegen werkende moeders”, vindt Schot. „Wij vinden het zó belangrijk dat onze kinderen eigen onderwijs hebben en dat oma en opa binnen eigen verpleeghuizen kunnen worden verzorgd, dat wij hiervoor eigen organisaties in het leven hebben geroepen. Maar we hebben er niet over nagedacht dat de personele invulling vooral leunt op de vrouwen.”
De gereformeerde gezindte heeft de neiging „in stukjes” te denken, vindt Schot. „Als je een probleem in stukjes deelt en aan elk ervan je mening koppelt, loop je vast. Het betekent dat we de prijs moeten betalen voor de keus die we maken. Of we zorgen voor de kinderen van het personeel binnen onze organisaties, of we moeten ons afvragen of ons ideaal van eigen zorg en onderwijs wel haalbaar is binnen de grenzen die we op basis van de Bijbel willen trekken.”
Buitenschoolse opvang
Kerken hebben het gezin hoog staan. Bezinning van die kant is nodig, meent Schot. Het beleid van de regering is nu dat wie zijn of haar partner verliest, zelf via een baan het hoofd boven water dient te houden. „Willen we dat niet, dan moeten we zorgen voor een passende financiële ondersteuning.” Niet incidenteel, maar structureel. En: „Ambtsdragers mogen alleen worden aangesteld als ze hun gezin „wel regeren.” Dat zegt iets over het belang dat de Bijbel hecht aan het gezin. Niet alleen aan de rol van de vrouw, ook aan die van de man. Als mensen avond aan avond bezig zijn met kerkenwerk, hoe belangrijk vinden zij hun gezin dan?”
Intussen vaart de overheid een puur economische koers, weet ze. „Nee, dat tij is niet te keren.” Aan kerken en scholen de taak om het regeringsbeleid zo goed mogelijk gestalte te geven, aldus Schot. Toen vorig jaar de buitenschoolse opvang verplicht werd, zette ze in overleg met de Reformatorisch Maatschappelijke Unie (RMU), Driestar educatief en Vereniging voor Gereformeerd Schoolonderwijs (VGS) het christelijke gastouderbureau Korelon op. Vanaf 2006 runde Schot -tot die tijd werkzaam in de kinderopvang- al een advies- en organisatiebureau op dat gebied.
„We hebben heel duidelijk ervaren dat dit op onze weg is geplaatst”, zegt ze. „Als je merkt hoe veel tijd kinderen soms in een opvang doorbrengen, weet je dat die moet voldoen aan dezelfde norm die we stellen voor onderwijs en zorg. Ik sta heel erg achter opvang waar kinderen met Bijbelse waarden en normen worden grootgebracht. Onafhankelijk van de vraag waaróm ze erheen moeten. Juist een kind dat veel wordt opgevangen, krijgt veel voor de kiezen. Goede kinderopvang is misschien wel van eeuwigheidsbelang.”
Schot pleit zeer voor het gastoudermodel, waarbij kinderen in het gewone ritme van een gezin meedraaien. „Het is persoonlijker dan een dagverblijf. Daar heb je één persoon op vier baby’s, die heeft het dan echt erg druk, met al die luiers. En je moet daar concessies doen op het gebied van identiteit.” Oppas binnen familie- en kennissenkring juicht ze toe.
Als ze kijkt naar de doelgroep van Korelon, de personen die gebruikmaken van het gastouderbureau, onderscheidt ze „mensen die vrijwillig kiezen, mensen die moeten kiezen en mensen geen keuze hebben.” Het gros van hen werkt in het onderwijs en de zorg, signaleert Schot. Verder vindt ze het lastig etiketjes te plakken. Er zijn mannen en vrouwen die hun echtgenoot verloren en daarom oppas nodig hebben. Ja, er zijn er die moeten werken voor het geld. Ja, er zijn moeders die hun talenten niet alleen in, maar ook buiten hun gezin willen benutten.
Ze denkt na over het motief van ontplooiing. Schot is zelf moeder van Joshua (2) en Sannah (0). „Ik geloof wel dat als je kinderen krijgt je eerste taak bij hen ligt. Maar ik ben de laatste die een oordeel zal uitspreken over iemand die dat anders ziet. Zelf ben ik voor mijn gevoel huismoeder, omdat ik mijn werk vanuit huis kan doen. Maar een buitenstaander zal zeggen: die werkt keihard aan haar baan. Ik zie Korelon als mijn roeping; ik denk niet dat mijn kinderen daardoor iets tekort komen. Eén keer in de week heb ik oppas, en dat is altijd een feestdag voor Joshua.”
Kostbaarste bezit
Gezin, kerk, samenleving, zo is volgens haar de volgorde van belangrijkheid. Ieder krijgt daarin een plaats waar God hem of haar stelt. „De werkende vrouwen in de Bijbel hadden elk hun eigen positie - zowel de vrijwilligster Dorcas als de zakenvrouw Lydia wordt met respect genoemd. Er geldt geen minder of beter; er wordt geen oordeel gegeven. Niet het soort werk dat je doet is belangrijk, maar de motivatie waarmee je keuzes maakt.”
Tijd die je aan iets anders besteedt, steek je niet in je kind, realiseert Schot zich. „Dat geldt voor het huishouden, voor liefdadigheidswerk én betaald werk. Aan de andere kant, is het verkeerd dat een kind ziet dat werken bij het leven hoort?”
Tegelijk: „Onze tijdsbesteding moet gericht zijn op de eeuwigheid; al ons handelen moet staan in dienst van God en Zijn Koninkrijk.” Ze herhaalt: „Alles moet staan in het licht van God en van de eeuwigheid.” Wie zo in het leven staat, dumpt zijn kinderen niet - Schot is ervan overtuigd. „Over het algemeen zien ouders hun kind als hun kostbaarste bezit.”
Dit is het laatste deel in een serie over vrouwen en arbeidsparticipatie.