„Het evangelie kent geen wapens”
Kan de Bergrede van Christus, waarin Hij een principiële geweldloosheid voorstaat, leidraad zijn voor het staatsbestuur? De meningen onder christenen lopen daarover nogal uiteen, bleek gisteren tijdens een Utrechts congres over ”Rechtvaardige oorlog”.
Kort na zijn aantreden als minister van Defensie vorig jaar kreeg E. van Middelkoop de vraag voorgelegd: kun je als christen deze post eigenlijk wel bekleden? Zijn antwoord: „Als álle mensen op de wereld het ethos van de Bergrede zich eigen zouden maken, was de minister van Defensie een overbodig figuur.”
Van Middelkoop was gisteren de hoofdspreker tijdens een congres in het Academiegebouw over ”rechtvaardige oorlog”, georganiseerd door de Vereniging van Christen Historici (VCH). De doctrine van de rechtvaardige oorlog gaat ver terug in de geschiedenis, tot christendenkers als Augustinus en Thomas van Aquino. Haar uitgangspunt is dat een oorlog gevoerd moet worden voor een rechtvaardige zaak en met een juiste bedoeling. Ook wordt een rechtvaardige oorlog begonnen door het daartoe bevoegde gezag. Van Middelkoop maakte duidelijk hoe deze principes functioneren in de huidige oorlogspraktijk.
Prof. dr. J. Hoffenaar (Nederlands Instituut voor Militaire Historie) zegt dat we het niet kunnen stellen zonder de traditie van de rechtvaardige oorlog. „We zijn immers verplicht onze militaire operaties moreel te verantwoorden. Wel zou ik in plaats van rechtvaardige oorlog liever spreken van ”ethiek van conflictenoplossing”. Dat laat ruimte open voor andere middelen dan alleen militaire.”
Drs. Pieter Post, doopsgezind theoloog, neemt de zo’n vijftig aanwezigen mee naar de doperse vredestheologie. Vanuit deze theologie deed Post eind jaren zeventig een beroep op de Wet Gewetensbezwaarden Militaire Dienst waarvoor hij werd erkend. Post: „Van huis uit had ik de verschrikkelijke ervaringen van mijn vader zaliger meegekregen, die als 19-jarige jongen in de oorlogsdagen van mei 1940 had meegevochten tegen de inval van de Duitsers. Die ervaring was voor hem een omslagpunt in zijn leven geworden waardoor hij een overtuigd pacifist was geworden. Vrede en verzoening konden volgens hem alleen worden bereikt wanneer de navolging van Christus daadwerkelijk serieus werd genomen, hetgeen voor hem betekende een volstrekt afzien van geweldsdeelname.”
Post krijgt de vraag voorgelegd of hij, stel dat er nu weer dienstplicht zou zijn, opnieuw om vrijstelling zou vragen, als hij mee moest doen aan een vredesoperatie. „Een grens voor mij is het dragen van wapens”, reageert hij. „Daarover lees ik niets in het evangelie. Zodra ik verplicht zou worden mee te doen aan een operatie waarbij de kans bestaat dat je geweld gebruikt, zou ik inderdaad weer om ontheffing vragen. Ook in dienst gaan bij de politie is voor mij een brug te ver.”
Dr. K. van der Bruggen van het Rathenau Instituut laat zien hoe de kerken in het verleden over oorlogsvoering hebben gedacht. Hij legt de vinger bij het probleem dat je de doctrine van de ”rechtvaardige oorlog” verschillend kunt interpreteren. Bij het uitbreken van de oorlog in Irak in 2003 bleek dat zowel voor- als tegenstanders van de oorlog zich op de doctrine van de rechtvaardige oorlog beriepen.
Van Bruggen vraagt aandacht voor „de neiging om de rechtvaardige oorlog traditie te beschouwen als een lijstje van criteria die ’even’ afgevinkt moeten worden om tot een oordeel te komen over de gerechtvaardigdheid van een oorlog. Er mag geen sprake zijn van een optel- en aftreksommetje van morele criteria. (…) Maar wat ook de afweging is, het belang van de rechtvaardige oorlog traditie is en blijft- om met professor Douma te spreken - om te erkennen dat oorlog (of afschrikking) en ethiek iets met elkaar te maken hebben. Als we het debat daarover serieus voeren zal de traditie noch een vorm van verkapt pacifisme blijken te zijn, noch een te gemakkelijk instrument om alle oorlogen rechtvaardig te verklaren.”