Het Wetenschappelijk Instituut van de ChristenUnie heeft kritiek op het rapport van de commissie-Cnossen om de deur voor praktiserende homoseksuelen als partijvertegenwoordigers op een kier te zetten.
De medewerkers van de Groen van Prinstererstichting, zoals het instituut officieel heet, vinden dat de ChristenUnie in de zomermaanden de tijd moet nemen om „de gewenste conclusies explicieter te formuleren.” De besluitvorming zou daarom verdaagd kunnen worden. Het is de bedoeling van het ChristenUniepartijcongres op 14 juni debatteert over de gedragscode voor haar politieke vertegenwoordigers.
Het is voor het eerst dat vanuit een officieel ChristenUnieorgaan kritiek komt op het voorstel van het partijbestuur om praktiserende homoseksuelen niet bij voorbaat uit te sluiten als vertegenwoordigers. In het partijbestuur zelf is ook één tegenstander. In de commissie-Cnossen, die adviseerde over de gedragscode, nam het lid Leerling een minderheidsstandpunt in.
Westert en Nijhoff vinden dat het rapport in wezen geen ruimte biedt aan praktiserende homoseksuele partijvertegenwoordigers. Het rapport van de commissie-Cnossen kiest namelijk voor voortzetting van de principiële lijn vanuit het verleden ten aanzien van huwelijk en seksualiteit. Maar de conclusie uit dit principe zou duidelijker getrokken moeten worden, vindt het Wetenschappelijk Instituut van de ChristenUnie.
Het rapport van de commissie-Cnossen „opereert te impliciet waar het in theorie ruimte lijkt te laten voor kandidaten met een homoseksuele relatie om de partij de vertegenwoordigen”, schrijven Westert en Nijhoff. „Materieel zien wij die ruimte in het rapport echter niet of nauwelijks. Het rapport is in dit opzicht juist sterk: zonder onbarmhartigheid wil het de bestendige en principiële lijn vasthouden”, zo stellen de scribenten.