In de tuin staan twee bronzen figuren. Ze verbeelden een Molukse en een Nederlandse soldaat in het gevechtstenue van omstreeks 1940. „Met die klewang kon je alles kappen: takken, slangen. Hij was overal goed voor.”
Nergens in Nederland is de historie van het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger (KNIL) zo tastbaarder als op landgoed Bronbeek in Arnhem. Uniformen, geweren, kanonnen en schilderijen ademen de geschiedenis van het KNIL, dat 120 jaar het gezag in Nederlands-Indië ondersteunde.
Verschillende bewoners van Bronbeek, het Koninklijk Tehuis voor Oud-Militairen, dienden in het KNIL. Zo ook de 91-jarige Willem Brandt, de langstzittende bewoner van het huis.
Brandt is geboren op Java in 1914. Zijn eerste kennismaking met het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger volgde al snel. „Mijn vader zat bij het KNIL.” Op zijn negentiende ging hij zelf bij het KNIL dienen. Hij begon als soldaat en klom op tot opperwachtmeester bij de artillerie. Later zou hij doorgroeien naar de rang van onderluitenant.
Het leger was te slecht uitgerust om tijdens de Tweede Wereldoorlog de Japanse opmars tegen te houden. Op 9 maart 1942 capituleerde de Nederlands-Indische overheid.
Voor de meeste KNIL-militairen volgde krijgsgevangenschap. Ook Willem Brandt zat in een jappenkamp, eerst op Java, later in Siam, het huidige Thailand. Hij werkte daar aan de spoorlijn. „We zaten daar samen met de later bekend geworden cabaretier Wim Kan. Bij de spoorlijn zijn de meesten van ons gesneuveld door ziekte en honger.”
In Museum Bronbeek is te zien hoe geïnterneerden moesten knielen voor Japanners. „In het kamp was het hopeloos. In het oerwoud viel het mee. Wij hadden maar één Jap die toezicht hield en die kneep nog wel eens een oogje dicht.”
Het einde van de Tweede Wereldoorlog maakte Brandt niet bewust mee. „Ik had geen flauw idee dat het voorbij was. We werden netjes teruggebracht.” Geordend gingen de militairen van het KNIL terug naar Indië.
Daar konden ze meteen aan de bak. Twee dagen na de capitulatie van Japan riepen Sukarno en Hatta de onafhankelijkheid van de Republiek Indonesië uit. Maar Nederland wilde zijn kolonie niet opgeven en probeerde de orde te herstellen.
Brandt kwam als infanterist bij de Rode Olifanten, de Gaeja Mera op Bali. Daar werd hij bevorderd tot sergeant-majoor. „We gingen later per schip naar Palembang. We liepen dag en nacht patrouilles om de opstandelingen uit de steden te houden. Dat was een zware taak, want met name Zuid-Palembang is een beroerd stuk van Sumatra, alleen maar moerassen.”
De situatie in het land was chaotisch. Het KNIL kwam met 170.000 man op volle oorlogssterkte. Tijdens twee politionele acties in 1947 en 1948 probeerde Nederland zijn belangen veilig te stellen en de militaire macht van de republiek te breken. De strijd zou vier jaar duren. Op 27 december 1949 werd Indonesië soeverein.
Op 26 juli 1950 werd het KNIL opgeheven. In de tuin van Bronbeek herinnert het beeld met de twee militairen daaraan. Brandt vindt het een mooi beeld. „Die bamboehoed was goed. Lekker licht en waterdicht.”
De ex-KNIL-militair trouwde en kwam in 1951 met zijn vrouw naar Nederland en ging in Bussum wonen. Omdat de dienstjaren in Indonesië dubbel telden, kon hij al rond zijn veertigste met pensioen. Om wat bij te verdienen ging hij werken bij Philips, en hij zou daar blijven tot zijn 64e.
Na het overlijden van zijn vrouw verhuisde Willem Brandt in 1987 naar Bronbeek. Hij wil er niet meer weg. Terug naar Indonesië is hij nooit geweest. „Daar heb ik geen geld voor.”
Dit is de eerste aflevering van een serie waarin mensen terugblikken op de bevrijding van Nederlands-Indië in augustus 1945. Morgen deel twee.