„Legerpredikant moet loyaal zijn én afstand bewaren”
Het christendom is zelden in staat de grenzen van de tijdgeest te doorbreken. De kerk is echter geroepen tot profetisch spreken. Dat vraagt om geestelijke onafhankelijkheid.

De hervormde predikant ds. C.M.A. van Ekris stelde dat vrijdagmiddag in de Christelijke Hogeschool Ede (CHE) tijdens een congres over het proefschrift van CHE-docent Koos-jan de Jager. Die concludeert daarin dat legerpredikanten en aalmoezeniers tijdens de koloniale oorlog in Indonesië het geweld van de Nederlandse militairen verdedigden. De loyaliteit aan de eigen troepen ging heel ver.
Die loyaliteit is er ook bij de huidige geestelijke verzorgers in de krijgsmacht, zei hoofdkrijgsmachtpredikant ds. G.J. van der Ende. Ze dragen een uniform, maar zijn geen militair. Ze willen wel dicht bij de militairen staan en proberen een vertrouwensband op te bouwen. „En eerlijk is eerlijk, het voelt goed als je wordt gewaardeerd.”

Tegelijk is volgens ds. Van der Ende voldoende afstand noodzakelijk. De belangrijkste predikanten en aalmoezeniers hadden vroeger regelmatig contact met de defensietop. „Nu niet meer en dat is niet verkeerd. Enige afstand is nodig om de onafhankelijkheid van de geestelijken niet in gevaar te brengen. Dat is wel een spanningsveld.”
Gewetensnood
Tijdens de strijd in Indië in de jaren 1945-1949 waren de militaire geestelijken „ongelofelijk loyaal”, concludeert ds. Van der Ende uit De Jagers dissertatie. „Ze zwegen over het geweld of rechtvaardigden het. Soldaten met gewetensnood over het geweld vonden bij de geestelijken geen gehoor.” De predikant noemde het „morele zelfafmelding”.
Kritisch zijn is volgens hem ook wel lastig. Toen een legerpredikant een latere vredesmissie in Afghanistan aanduidde als vechtmissie, werd de hoofdlegerpredikant bij de staatssecretaris van Defensie ontboden.
Maar toch, ga er als geestelijk verzorger niet in mee wanneer bijvoorbeeld in het leger oorlogstaal wordt gebezigd, zei ds. Van der Ende. „Of je een tegengeluid moet laten horen, is wél de vraag.”
Ds. Van der Ende is zelf zoon van een Indiëveteraan. Zijn vader overleed vorige maand op 96-jarige leeftijd. „Hij liet weinig los over wat hij in Indië heeft gezien. Hij was nooit kritisch over de Nederlandse acties daar.”
Verruwing
De Jager –ook een oom van zijn moeder diende in Indië– lichtte de conclusies van zijn promotieonderzoek toe en liet enkele studenten citaten voorlezen die deze onderstrepen. Geloof speelde in het leger in Indië een veel belangrijker rol dan historici veronderstelden, zei De Jager. „Ik wist dat er extreem geweld is geweest, maar ik schrok van de verruwing van de Nederlandse jongens. Uit brieven van een militair bleek dat hij eerst moeite had met het geweld, maar in latere brieven waren die gewetensvragen helemaal weg. „We worden hier wel hard”, schreef hij.”
Voor veel Nederlanders was het duidelijk: Indië is niet aan onafhankelijkheid toe, Soekarno is onbetrouwbaar en de bevolking verlangt terug naar herstel van de oude situatie. „Maar dat was niet zo. Indonesië wilde vrijheid; zelfbestuur.” „Ik zal zo blij zijn als het leger terugkeert naar Nederland”, schreef een Javaanse vrouw aan zendingspredikant ds. H.A.C. Hildering.

Eregasten
Aan het begin van het symposium in Ede klonk de muziek die ten gehore werd gebracht tijdens de begrafenis van een rooms-katholieke militair in Nederlands-Indië. De kist met zijn bezittingen die werd teruggestuurd naar de nabestaanden, werd geopend en uitgepakt: een uniform, kaarsen, volgeschreven dagboeken, een groot aantal brieven, en een protestants gebedenboek. Ds. Van der Ende had er de stola van een marinepredikant, een dienstbijbel en enkele kaarsen aan toegevoegd. Die kaarsen ontstak hij nadat hij het officiële eerste exemplaar van het proefschrift door de auteur kreeg overhandigd.
Van ds. Van Ekris –eveneens zoon van een Indiëveteraan– kwamen er twee beeldjes uit de kist. Ze herinneren aan zijn eigen tijd op het eiland Java, in de jaren 2001-2006. Daar werd de predikant met zijn vrouw op de jaarlijkse onafhankelijkheidsdag tot eregast gepromoveerd, tot hun verbazing. „Nu zulke harde citaten over Indonesiërs in dit proefschrift lezen, dat doet wel zeer.”
Profetisch spreken
Ds. Van Ekris herinnerde aan de suggestie van hoogleraar Gert Oostindie dat de secularisatie onder Indiëveteranen kan zijn bevorderd door hun ervaring met geweld en hun gevoel gebruikt te zijn voor een zinloze strijd.
De predikant noemde het historisch onderzoek van dr. De Jager „een reconstructie van een tragische, schuldige periode”. Ons Indië gaan bevrijden, dat leek een vanzelfsprekende overtuiging, waaraan alle sectoren van de samenleving meededen. „Het vergt inzicht en moed om dat niet te volgen. Nederland had een positief zelfbeeld en een simplistisch beeld van de tegenstander. Dat maakt je immuun voor reflectie.”

Profetisch spreken is niet makkelijk, zei ds. Van Ekris. „Profeten zijn vaak ketters; ze weerspreken het heersende beeld, dat als heilig wordt gezien. Ze doorbreken positieve zelfbeelden. Dat vraagt achterdocht, goede bronnen, en sensitief zijn voor lijdende mensen. Het maakt profeten niet geliefd. We hebben behoefte aan geschiedschrijving tegen een land en een cultuur in. De profeten in het Oude Testament waren zo.”
De theoloog pleitte voor goede voorlichting over de geschiedenis. „Tegenwoordig is het na het aanbieden van excuses snel klaar. Velen weten weinig. Praat over de geschiedenis. Zonder de ouderen te veroordelen.”