Meditatie: Van boven niet toegelaten
„(Tot denwelken gezegd was: In Izak zal u het zaad genaamd worden), overleggende dat God machtig was hem ook uit de doden te verwekken; Waaruit hij hem ook bij gelijkenis wedergekregen heeft.”
Hebreeën 11:18-19
Hoe komt het dat wij niet vernietigd zijn door deze woedende beesten, die ons van alle kant omringen? We zien hoe wreed ze zijn en dat ze in hun begeerten onverzadigbaar zijn. Wat anders is er de oorzaak van dat we niet allemaal zijn omgekomen dan doordat God hun woede afkeert en ze wegdrijft waarheen Hij wil? Soms laat Hij ze tegen elkaar opbotsen, dan weer houdt Hij ze in bedwang als leeuwen aan de ketting, ingesloten door ijzeren stangen. Zo stuurt en verjaagt God nog heden ten dage de ongelovigen waarheen Hij wil, zonder geweld, tenminste zonder dat ze het merken.
Zo is het ook met Ismaël gegaan. We hebben al duidelijk gemaakt dat hij niets anders wilde dan Gods belofte aan Izak doorkruisen en vernietigen. En toch probeert hij het niet eens. Waarom niet? Omdat het hem van boven niet werd toegelaten, omdat God hem een bepaalde woonplaats aanwijst, waarmee Hij zeggen wilde: Je kunt wel dicht bij je broeders wonen, maar je zult in geen geval verhinderen dat ze in het bezit komen van het land dat Ik hun als erfdeel heb toegekend.
Nu wordt hier uitdrukkelijk gesproken van broeders en toch was er niemand dan Izak. Het was alsof het volk al in Kanaän woonde, het volk waarvan ik al zei dat het nog niet geboren was en lang daarna ook nog niet.
Johannes Calvijn,
predikant te Genève
(”Dertien preken over de verkiezing van Jakob en de verwerping van Ezau”, 1562)