Muziekinterview

Oud goud – gesprekken met musici: organist Jan Jongepier

Net als eerdere jaren, diept de muziekredactie deze zomermaanden een serie oude interviews met musici op uit het archief van de krant. Onder de noemer ”Oud goud” krijgen de gesprekken met dirigenten, organisten en een cellist een nieuw leven. Vandaag deel 1: Gert de Looze had in februari 2006 een interview met de 65-jarige Jan Jongepier (1941-2011), die afscheid nam als organist van de Grote Kerk in Leeuwarden: ”De kraamkamer van Purmerend”.

3 July 2024 10:57Gewijzigd op 24 July 2024 15:02
Jan Jongepier in 2006. beeld RD, Anton Dommerholt 
Jan Jongepier in 2006. beeld RD, Anton Dommerholt 
beeld RD

Orgels, literatuur en keramiek. Jan Jongepier (65) heeft een brede interesse. Hij geniet grote faam als improvisator en orgeladviseur, maar wordt het liefst wakker gemaakt voor het spelen van een kerkdienst. Vorige week nam hij afscheid als organist van de Grote Kerk in Leeuwarden. „De gemeentezang begeleiden is fantastisch om te doen.”

Het is niet alles orgel wat de klok slaat in huize Jongepier. Wat met de koning van de instrumenten verband houdt, is te vinden in verschillende werkvertrekken op de eerste en de tweede verdieping van zijn woning in Leeuwarden. In de woonkamer herinneren alleen de midden negentiende-eeuwse Engelse tafelpiano en vleugel aan muziek. De enorme boekenkast vol literatuur trekt eerder de aandacht. Evenals de keramiekverzameling en de verschillende jugendstilelementen in de ruimte. „Dit huis stamt uit 1907. Veel oorspronkelijke elementen zijn verwijderd. We zijn al jaren bezig met het terugbrengen in oude staat”, licht Jongepier toe.

Over de literatuurafdeling: „Ik lees verschrikkelijk veel. Wanneer een schrijver mij fascineert, ben ik benieuwd naar zijn andere boeken. Tijdens mijn opleiding aan de Amsterdamse kweekschool vond ik de weg naar De Slegte. Na afloop van de lessen op zaterdagmorgen fietste ik eerst langs deze boekhandel en ging vervolgens naar huis.”

De liefde voor het orgel werd Jongepier met de spreekwoordelijke paplepel ingegoten. „Mijn vader was organist in Zaandam en liet mij al op jonge leeftijd helpen met het stemmen van ‘zijn’ orgel. Op mijn tiende stond voor mij vast dat ik organist zou worden. Mijn ouders dachten er anders over, ze vonden dat ik een vak moest leren. Ik ging daarom naar de kweekschool. Van die leuke opleiding heb ik geen moment spijt gehad.”

Groot contrast

Als zestienjarige kreeg Jongepier de verantwoordelijkheid over het drieklaviers Garrelsorgel (1742) in de Grote Kerk van Purmerend. In 1981 volgde zijn benoeming als organist van de Grote Kerk in Leeuwarden, waar een drieklaviers Müllerorgel (1727) staat. Vorige week zwaaide hij af, op eigen verzoek. „Ik ben 65, een mooi moment om afscheid te nemen. Het zal wennen zijn om geen gemeente meer te begeleiden. Ik hoop in de toekomst als een soort vliegende kiep te kunnen fungeren.”

Jongepier heeft genoten van zijn werk als kerkmusicus: „Tijdens een eerste couplet stuur je de zangers in een bepaalde cadans. Het is geweldig te ervaren dat je op een gegeven moment een eenheid met de zingende gemeente vormt.”

Orgels beïnvloeden de speler, weet Jongepier. „Er bestaat een groot contrast tussen ‘mijn’ Müllerorgel in Leeuwarden en ‘mijn’ Garrelsorgel in Purmerend. Leeuwarden is koninklijk, krachtig en rijk aan schoonheid, Purmerend munt uit in ingetogen melancholie. Beide instrumenten vragen een heel eigen aanpak. Het Müllerorgel heeft mijn improvisaties sterk gevormd: grote lijnen, virtuoze dingen en enorme klankerupties klinken er fantastisch. Dissonanten gedijen prima in de kerkruimte. Toen het Garrelsorgel in 2003 na 27 jaar weer werd opgesteld, besloot ik er iets te improviseren, maar dat mislukte jammerlijk. Ik had het veel poëtischer aan moeten pakken.

Ik heb een diepe emotionele band met het Garrelsorgel. Ik kwam als zestienjarige puber in Purmerend terecht, leerde er orgelspelen, kerkdiensten begeleiden en verdiepte me in de techniek van het orgel. Purmerend is de kraamkamer van mijn organologie.

Leeuwarden heeft wel aan mijn verdere vorming bijgedragen. Zo registreerde ik er de eerste jaren tijdens kerkdiensten nogal dogmatisch. Bij een loflied koos ik een plenum (prestanten 8, 4, 3, 2 en mixturen, red.), bij gebeden selecteerde ik grondstemmen. Op een gegeven moment ontdekte ik de nuances. De afgelopen 25 jaar ben ik steeds minimaler gaan registreren.”

Schilder

Jongepier geniet grote faam als improvisator. Hij won in 1968 het Nationaal Improvisatieconcours Bolsward en behaalde vervolgens in 1970, 1971 en 1972 de eerste prijs op het Internationaal Improvisatieconcours Haarlem. Definiëren wat een goede improvisatie is, kost hem geen enkele moeite: „Muziek die communiceert met de luisteraars. Een verhaal met vorm, met kop en staart. Ik bereid een improvisatie nooit voor. Ik begin zoals een schilder die de eerste streken op zijn doek zet, niet wetend wat er uiteindelijk zal ontstaan. Het verhaal ontwikkelt zich al werkend. Overigens lukt het mij zonder orgel en klank nauwelijks iets te bedenken. Improviseren in een lege kerk en/of voor een microfoon gaat ook moeizaam. Ik heb klank en ruimte nodig, én mensen aan wie ik mijn verhaal kan vertellen.”

Nukken

Adviseren bij restauraties en bij nieuwbouwprojecten is een andere fascinatie van Jan Jongepier. De afgelopen decennia rondde hij zo’n 200 projecten af. „Het is een sport om te knokken voor het herstel van een orgel dat bijvoorbeeld vanwege slijtage nukken vertoont.”

Jongepier zette de eerste stappen op organologisch gebied in zijn kinderjaren. „Er was begin vijftiger jaren niet zo veel te verzamelen. Je had enkel ”Orgels in Nederland” van Arie Bouman en de door Lambert Erné heruitgegeven disposities van Hess. Ik vroeg deze boeken voor mijn verjaardag en met sinterklaas. Geld om ansichtkaarten te kopen, was er niet. Daarom knipte ik orgelfoto’s uit de NCRV-gids, plakte die in een schriftje en schreef er disposities bij. Mijn huidige werkwijze verschilt niet van vroeger: kijken, lezen en ordenen. Ik ben een pietje-precies in dat soort dingen. Kijk maar naar deze boekenkasten, er mag niets schots en scheef staan.”

Nadelen van het adviseurswerk weet Jongepier niet te noemen. „De papierwinkel en de vergaderingen zijn niet altijd even leuk. Daar staat tegenover het leren kennen van al die verschillende constructiemethoden en manieren van klankvorming. Het steeds verder doordringen in wat een orgelmaker voor ogen stond.

Wanneer ik in alle rust in een kerkje bezig ben, beleef ik gouden momenten. Zeker als ik uit het raam kijk en weilanden, koeien of de zee zie… Ik heb mijn hart aan Friesland verpand. Het is hier ontzettend mooi, de mensen zijn vriendelijk. Verstedelijking en agressie zijn hier nog nauwelijks doorgedrongen.”

Pikant

Jongepier heeft ook de Friese orgels in zijn hart gesloten. „Ik heb inmiddels een derde van de 350 historische orgels in Friesland onderzocht. De eerste schreden in de Friese orgelwereld zette ik tijdens mijn conservatoriumtijd. Met een gehuurde auto trokken we vanuit Amsterdam naar Friesland. Vooral de orgels van de derde generatie van het orgelbouwersgeslacht Van Dam spraken me aan. In de jaren zestig werd er laatdunkend over deze zogeheten ”Van Dammetjes” gedaan: wel aardig, maar niet meer dan dat.

Al studerend, spelend en luisterend groeide bij mij een groot ontzag voor de enorme stortvloed aan orgels van genoemde generatie, werkzaam van 1846 tot 1904. De intonatie van deze orgels stoelt nog op de Schnitgerschool. In ongeretoucheerde Van Damorgels neem je dus klankverhoudingen waar die in de achttiende eeuw werden toegepast. Het klankbeeld is sprankelend, pikant en boventoonrijk. Inmiddels wordt algemeen erkend dat de Van Dammetjes qua intonatiekunst, uiterlijke vormgeving en materiaalgebruik tot de allermooiste en beste orgels van de negentiende eeuw behoren.

Ik hoop dat ik na het gereedkomen van een boek over de Friese orgelbouwer Bakker & Timmenga, in 2010, gezondheid en energie heb om mijn Van Damonderzoek af te ronden en aan het papier toe te vertrouwen.”

Eilandje

Sinds drie jaar neemt Jongepier geen adviesopdrachten van de Commissie Orgelzaken van de PKN meer aan. Wel is hij beschikbaar voor Friese projecten en houdt hij zich bezig met de opleiding van nieuwe orgeladviseurs.

„Dertig jaar geleden werkte ik op een eilandje, contacten met andere adviseurs had je niet. Ik adviseerde begin jaren zeventig bij enkele nieuwbouwprojecten. Op een gegeven moment ontving ik van de orgelcommissie van de Nederlandse Hervormde Kerk zonder enige vooraankondiging een briefje met de mededeling: We merken dat u af en toe adviseert. We hebben daarom besloten uw naam op ons lijstje te zetten. Er ging niet eens een gesprek met die commissie aan vooraf! Alle procedures heb ik dan ook zelf uit moeten vinden.

Toen ik ouder werd, heb ik er voortdurend op gehamerd dat zoiets niet goed is. Inmiddels functioneert een college van adviseurs, waarbinnen regelmatig overleg plaatsheeft. Samen zoeken we naar nieuwe aanwas en voeren gesprekken met potentiële kandidaten. Aspirant-adviseurs lopen stage bij verschillende adviseurs, wonen vergaderingen met orgelcommissies en werkbesprekingen met orgelmakers bij, doen vooronderzoek en maken rapportages. Alles onder toezicht. Na drie zelfstandige klussen te hebben uitgevoerd en na instemming van het college van adviseurs kunnen ze op eigen benen staan. Dan zijn ze twee à drie jaar verder.”

Einde verhaal

Het is niet alles rozengeur en maneschijn in restauratieland. Jongepier is „verbijsterd” over het nieuwe monumentenbeleid van de overheid, vastgelegd in de zogeheten BRIM-regeling (Besluit rijkssubsidiëring instandhouding monumenten), die gefaseerd wordt doorgevoerd. Deze regeling voorziet in een zesjarige onderhoudspot voor kerkgebouwen van 100.000 euro, inclusief de orgels. „Dat weinige geld gaat naar het wind- en waterdicht houden van monumentale kerken, naar het onderhoud van het stucwerk en de bestrijding van de bonte knaagkever. Voor orgelonderhoud schiet niets over. Als dit beleid niet wordt omgebogen, is het einde verhaal voor talloze historische orgels. Onbegrijpelijk dat deze regering, waarin het CDA een belangrijke rol speelt, akkoord is gegaan met deze regeling.”

Hoe ziet u sowieso de toekomst van het orgel? „Soms hoor ik dominees zeggen: Speel maar niet meer op het orgel, dat vind ik zo saai. Zoiets vind ik heel vervelend en niet zo intelligent. Ik ben er niet tegen dat je het muziekaanbod tijdens de dienst verbreedt door bijvoorbeeld kinderen iets te laten doen. Maar nog altijd blijkt dat je op een orgel veel beter een gemeente kan begeleiden dan met piano of gitaar.

Naast deze verontrustende geluiden zie ik ook mooie dingen. Het concertbezoek in de Grote Kerk is al een kwarteeuw stabiel. De orgelexcursies in Friesland trekken per keer minstens 150 bezoekers uit het hele land. Je ziet dat het publiek verjongt. En, de verkoopcijfers van mijn orgelboeken zijn hoopgevend.

Ja, dat schrijven is een andere passie van mij. Ik vind het belangrijk de ins en outs van orgels met anderen te delen. Dat is de schoolmeester in mij.”

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer