Miep Kik-Westdorp (101) maakte WO II mee: „Er was altijd angst. Waar gaan ze bombarderen?”
Haar 18e verjaardag op 11 mei 1940 heeft ze niet gevierd. Ze was op de vlucht. Miep Westdorp woonde dicht bij de bruggen in Rotterdam waar in de eerste dagen van de oorlog hard gevochten werd. „Vanuit de neergelaten rubberboten schoten de Duitsers ook op de mensen aan de kant. Het was te gevaarlijk om thuis te blijven.” Wanneer ze aan de oorlog terugdenkt is het vooral de angst die haar is bijgebleven. „Dan lag ik ’s nachts te luisteren naar de vliegtuigen. Waar gaan ze bombarderen?” Ook was er angst wanneer ze ‘s avond voetstappen hoorde. Kwamen de Duitsers nu terug om haar broer te halen?
Miep woonde samen met broer Jan bij haar ouders. Jan en haar vader waren actief in het verzet. Thuis lagen wapens verborgen. Dreigde er huiszoeking dan ging Miep wandelen met de wapens verstopt onder naaiwerk. Je deed het gewoon. Ik wist: „De Heere let op mij.” Jan werd in de oorlog opgepakt en naar kamp Amersfoort gebracht, maar daar later ook weer uit bevrijd.
In de podcast Sprekend RD gaat redacteur Arno Lagendijk in gesprek met zijn oma, Miep Kik-Westdorp. Volgende week zaterdag hoopt ze 102 jaar oud te worden.
Miep maakte mee dat bij hen thuis de knokploeg wachtte op een verrader. Even later zag ze vanuit het raam de mannen van de knokploeg met de verrader tussen hen in lopen op de Lange Hilleweg. Ze gingen een zijstraat in en verdwenen uit zicht. Ze hoorde wel de knal. In de jas van de verrader vonden de leden van de knokploeg een briefje met namen en adressen. Ze konden voorkomen dat die mensen werden opgepakt.
„Aan het begin van de oorlog behoorden we tot ‘de Boezemsingel’. Dit was een van gereformeerde gemeenten in Rotterdam. De eerste zondag dat we weer naar de kerk konden, zag ik met mijn vriendin de soldaten hoog opgestapeld liggen. Er lag wel een deken overheen. Maar daar zag je een arm uitsteken en daar een been. Die beelden vergeet ik ook nooit meer.” Ook spreekt ze over de honger. Vooral bij haar toenmalige verloofde Wim Kik was de honger groot. „Ik kon er ’s avonds op den duur niet mee blijven eten. Er was niets meer.”