De driekleur werd niet zomaar Neerlands vlag
Er zullen maar weinig Nederlanders zijn van wie het hart sneller gaat kloppen bij het horen van „Raccolgaci un’unica/ bandiera, una speme:/ di fonderci insieme/ già l’ora suonò.” De zinnen, afkomstig uit een nationaal volkslied, gaan weliswaar over één vaandel en één hoop, maar die zijn niet de Nederlandse. De tricolore en hoop van ‘de laars van Europa’ zullen zelfs bij de meest verstokte Italiëganger dan ook weinig herkenning oproepen.
Het groepje Nederlanders dat uit volle borst het „Cives, floreat Europa/ opus magnum vocat vos/ Stellae signa sunt in caelo/ aureae, quae iungant nos” zal aanheffen, is vermoedelijk nog kleiner. De Europese Unie mag dan minder ver van het Hollandse bed zijn gelegen dan Italië –sterker nog, via zijn verordening voor textiellabels bemoeit Brussel zich zelfs met je beddengoed– de meeste Nederlanders ontlenen hun identiteit niet aan Europa. De blauwe vlag met twaalf gouden sterren roept bij hen evenveel gevoelens op als de verticale groen-wit-rode banen van het Italiaanse vaandel.
Of de Nederlandse identiteit nu wel of niet bestaat (de bewering uit 2007 van prinses Máxima dat dé Nederlander niet bestaat indachtig), dezer dagen scharen Nederlanders –italofielen en eurofielen incluis– zich massaal om de eigen driekleur.
Tussen Koningsdag en Bevrijdingsdag hijsen ze de vlag hoog in top als het kan en hangen hem halfstok als het moet. Te midden van alle twistgesprekken over wat niet verbindt en over de afbraak van het collectief, ondertekenen ze een korte wapenstilstand: een adempauze van negen dagen waarin oranje, helderrood, helderwit en kobaltblauw de boventoon voeren, om daarna weer over te gaan tot de orde van de dag – en de vlag te strijken of desnoods ondersteboven te hangen.
Hoe kan het dat een horizontale combinatie van rood, wit en blauw de ene volksstam verbindt en bij de andere vervreemding oproept? Waarom lopen Nederlanders niet warm voor de drapeau de la France, toch eigenlijk een Nederlandse vlag die 90 graden werd gedraaid? Of voor de Luxemburgse vlag, Neêrlands driekleur die te lang op de bleek heeft gelegen?
Over die vraag hebben al heel wat historici, sociologen en duiders zich het hoofd gebroken. Zit het ’m in de collectieve geschiedenis? Of is het slechts een kwestie van imago, die mede wordt ondersteund door tulpen, kaas en molens?
Want, eerlijk is eerlijk, steeds vaker is de collectieve geschiedenis helemaal niet meer zo collectief. Naast letterlijke spraakverwarring neemt de spraakverwarring over zaken van emotionele, symbolische of culturele waarde toe. En hoe meer we ons bewust worden van onze geschiedenis, hoe sterker de typisch Hollandse symbolen verbleken. Tulpen blijken afkomstig uit Turkije, Nederland liep helemaal niet voorop wat windmolens betreft, en zelfs kaas is geen karakteristiek Nederlands product.
Het Nederlanderschap lijkt dan vooral te bestaan bij de gratie van het gebrek aan keuze. We kunnen niet anders. We zijn Nederlander tegen wil en dank, in Gods voorzienigheid hier geboren of om religieuze, economische of geopolitieke redenen hier gebracht.
En of we nu willen of niet: we zijn hier, we gaan op in de maatschappij met haar lusten en lasten en beleven de komende week meer wat ons verbindt dan wat ons scheidt. Wie er de voorkeur aan geeft om aan de zijlijn te blijven staan, wordt onbedoeld toch deelgenoot gemaakt van het Hollandse feestgedruis. We mogen dan te boek staan als een calvinistisch volkje, om onze uitbundigheid kunnen anderen maar moeilijk heen. Zo zijn we dan ook wel weer.
Niet ter discussie
Te midden van de discussies over wie we zijn en waar we (nog) trots op kunnen zijn, lijkt de driekleur boven alles verheven. Het Nederlandse dundoek, symbool van eenheid en onafhankelijkheid, is een van de weinige zaken die de Nederlandse identiteit echt raken en nog niet ter discussie zijn gesteld – ook al staan eenheid en onafhankelijkheid steeds vaker onder druk.
Zelfs het symbool van eenheid en onafhankelijkheid kende ooit een bescheiden begin. Te midden van interne twisten, met de Arkelse oorlogen als dieptepunt, kocht de hofhouding van graaf Willem VI van Holland „12 ellen graauw laken” met „2 3/4de ellen rood wit en blaauw fluweel”. Dat staat in een aantekening in het ”Grafelijk rekenboek van Holland” uit begin 15e eeuw. De stoffen zouden worden gebruikt voor een staatsiekleed –„graauw met bont gevoerd, en uitgemonsterd met de kleuren, rood, wit, blaauw”– voor de graaf. De kleuren kwamen niet helemaal uit de lucht vallen: al in de jaren ervoor circuleerden er rood-wit-blauwe vlaggen in Nederland, soms geflankeerd door een oranje vaandel dat naar het geslacht Oranje verwees.
Graaf Willem VI –afhankelijk van wie je het vroeg ook graaf Willem II (hertog van Beieren-Straubing) en graaf Willem IV (van Henegouwen) genoemd– legde daarmee de basis voor wat ooit een nationaal symbool zou worden, al was het laatste woord over de kleuren nog niet gezegd.
Muiters
Zo’n 150 jaar later zou het rood een tijdje plaatsmaken voor oranje: de zogenaamde prinsenvlag, een bewijs van de macht en invloed van Willem van Oranje. Nog weer een halve eeuw later werd het oranje weer rood – mogelijk als gevolg van interne conflicten tussen aanhangers van stadhouder Willem II en volgers van de Staten-Generaal. In 1796 was oranje helemaal passé: de prinsenvlag werd verboden en ook oranje wimpels moesten in de kast. Alleen de rood-wit-blauwe vlag werd nog toegestaan.
Dat ging niet altijd zonder slag of stoot. Soms leidde een oprisping van burgerlijke ongehoorzaamheid of verdeeldheid ertoe dat de prinsenvlag alsnog van zolder werd gehaald. Nog in 1806 sloegen soldaten aan het muiten omdat ze niet meer onder de nieuwe vlag wilden varen. Nadat een van de muiters standrechtelijk werd geëxecuteerd, werd alsnog de Statenvlag gehesen.
Dat de Statenvlag tijdelijk alsnog ten onder ging, was de schuld van de Fransen. Vanaf 1810 werd de Hollandse driekleur verdreven door de Franse drapeau tricolore, al was die kanteling van kleuren van korte duur: nadat Nederland in 1813 weer soeverein werd, kon de eigen vlag weer worden gevoerd.
Nog één keer stonden de kleuren onder druk: in de jaren 30 van de vorige eeuw pleitte de Vereniging Prinsenvlag voor de oranje-wit-blauwe versie, en ook de Nationaal-Socialistische Beweging voerde de prinsenvlag. Minister-president Colijn maakte daar korte metten mee: hij liet officieel vastleggen dat de Nederlandse vlag rood, wit en blauw hoort te zijn. Dus ondertekende koningin Wilhelmina in 1937 het kortste koninklijk besluit ooit: „De kleuren van de vlag van het Koninkrijk der Nederlanden zijn rood, wit en blauw.” Maar officieel of niet, tijdens de daaropvolgende wereldoorlog kwam de vlag maar weinig uit de kast. Pas in het vroege voorjaar van 1945 haalden Nederlanders de driekleur weer van zolder.
Soevereiniteit
Lange tijd gaf die turbulente tijd lading aan de vlag. De geschiedenis laat echter zien dat de tijd veel herinneringen uitwist. Steeds vaker lopen we het gevaar de vlag voor onze eigen agenda te gebruiken. En naarmate de oorlogsjaren verder uit het zicht raken, associëren we ons symbool van eenheid en onafhankelijkheid meer met brood en spelen dan met soevereiniteit.
Nu de dreiging vanuit het oosten en Midden-Oosten toeneemt en de eenheid in eigen land ook regelmatig onder druk staat, kan het geen kwaad om dezer dagen weer eens bewust stil te staan bij het rood-wit-blauw van onze vlag. En ons af te vragen: wat kan ík doen om de eenheid en soevereiniteit van ons land te bewaren?