Pieter Moens: Het is nergens voor nodig om als christen ontmoedigd in een hoekje te gaan zitten
Als bestuurder van de VGS stond hij pal voor het recht op vrijheid van onderwijs. Vrijmoedig, nuchter, niet snel uit balans te brengen. Als mens raakte Pieter Moens (58) zich steeds meer bewust van zijn eigen kwetsbaarheid. Een hersenbloeding en een hartinfarct leerden hem omhoog te blikken.
Hij is niet het type dat floreert bij dagenlang kantoorwerk. Dat zou hem maar tot een sombere en neerslachtige persoonlijkheid maken. Nee, Pieter Moens begeeft zich graag onder de mensen, wil eropuit. Bijvoorbeeld naar het ministerie van Onderwijs in Den Haag, om te lobbyen voor het bestaansrecht van reformatorische scholen. Of naar een internationale conferentie in het Europees Parlement in Brussel, om in gesprek te gaan met vertegenwoordigers van christelijke onderwijsinstellingen uit Europa. Of naar de plaatselijke gereformeerde gemeente, een kleine 500 meter van zijn woning, om catechisatie te geven aan een groep jongeren.
Maar hij is ook graag thuis, in zijn twee-onder-een-kapwoning in een rustige wijk aan de rand van Rhenen. Samen met zijn vrouw Jolanda schuift hij op een maandagmiddag in maart aan de eenvoudige lichtbruine eettafel in hun woonkamer. Het meubel kent de nodige gebruikssporen en moet nodig vervangen worden, zo verontschuldigt het echtpaar zich. Maar ach, als de kleinkinderen op bezoek zijn, is het wel handig dat het exemplaar tegen een stootje kan.
Ruim tien jaar was Moens het boegbeeld van de Vereniging Gereformeerd Schoolonderwijs (VGS), de belangenbehartigingsorganisatie voor christelijke en reformatorische scholen. Over ruim twee weken, op de algemene ledenvergadering van 15 mei, neemt hij officieel afscheid.
Het werk voor de VGS, met de vele contacten, paste de Rhenense bestuurder. Maar nu hij de beslissing heeft genomen om te stoppen, voelt hij dat die keuze goed is. „De eindverantwoordelijkheid ging steeds meer drukken. Ik ben blij dat ik dat kan overdragen. Maar alles bij elkaar geeft het afscheid me wel stof tot nadenken, merk ik.”
Waaraan denkt u dan?
„Het zet me best wel stil bij de vergankelijkheid en betrekkelijkheid van het bestaan. De jaren bij de VGS zijn voorbij en komen niet meer terug. Dat is niet erg, zo is het leven. Mijn voorgangers, Henk Vos, Jo Verhagen, ds. G.H. Kersten, hebben allemaal prachtig werk neergezet. Maar het waren voorbijgangers. Dat ben ik ook. Daarover denk ik in deze periode, bij het loslaten van mijn werk, steeds meer na.”
U bent achttien jaar werkzaam geweest bij de VGS, waarvan elf jaar als bestuurder. Wat is uw nalatenschap?
„De vraag die me al die jaren heeft beziggehouden is: hoe zien we als christelijke gemeenschap nu de toekomst van het reformatorisch onderwijs? Artikel 23, over de onderwijsvrijheid, staat onder druk. De samenleving verandert. De achterban ook. Dat betekent dat christelijke scholen zich op die ontwikkelingen moeten bezinnen en de krachten moeten bundelen.
Bij de start van mijn werk voor de VGS waren veel scholen eilandjes. De schoolleiders in Terneuzen, Middelburg en Groningen wisten van elkaar niet waarmee ze bezig waren. Dat is jammer, want ze werken aan hetzelfde doel, vanuit dezelfde grondslag. Ik zag het als mijn opdracht hen met elkaar te verbinden. Daarom heb ik onder meer schoolleidersdagen georganiseerd, congressen, studiereizen. Het is mooi om te zien dat scholen nu veel meer dan vroeger samen optrekken. De VGS vervult daarin een centrale plaats.
Daarnaast heb ik geïnvesteerd in internationalisering. Vanuit andere landen kijkt men met jaloersheid en verbazing naar Nederland. De positie die het bijzonder onderwijs in ons land heeft, is uniek. Maar het klimaat in Den Haag wat betreft de onderwijsvrijheid stemt mij niet hoopvol. Dus leek het me verstandig om ons als Nederlandse onderwijsbestuurders te oriënteren op hoe collega’s in het buitenland Bijbels onderwijs vormgeven in een minder riante context.”
Wat leerden de contacten met schoolleiders van buiten landsgrenzen u?
„Allereerst dat christelijk onderwijs perspectief hééft, ongeacht omstandigheden en context. Daarnaast dat de bevoorrechte positie van christelijke scholen in Nederland niet enkel voordelig is. Materieel gezien zijn we hier rijker, maar geestelijk zijn we armer. Ik idealiseer de situatie in het buitenland niet en ben dankbaar voor alle zegeningen die we in Nederland hebben. Maar hebben de materiële voorrechten ons nu meer of minder afhankelijk van God gemaakt?
Ik vrees dat laatste. Op scholen in het buitenland is men meer doordrongen van het feit dat het christelijke leven alle vakken doortrekt. In 2011 was ik op een christelijke school in Liverpool, Engeland. Het gebouw zag er haveloos uit. De verf bladderde af en de toestand van het meubilair was beroerd. De leerkrachten werden maar voor 70 procent betaald, terwijl ze op een openbare school een volledig loon zouden krijgen. Maar ze kozen vanuit een diepe motivatie voor deze plek. De directeur vertelde hoe zij in deze omstandigheden door de Heere nooit werd beschaamd. Aan die geestelijke houding richting het christelijk onderwijs kunnen we in Nederland een voorbeeld nemen.”
Uw leven staat in het teken van onderwijs. Eerst als leerkracht, daarna als schoolleider, vervolgens bij de VGS. Hebt u ooit een andere beroepskeuze overwogen?
„Zeker. Als tiener wilde ik bestuurskunde studeren in Den Haag. Mijn ouders vonden een baan voor de klas echter wel bij mij passen. Dus toen ik naar een open dag van bestuurskunde ging, stimuleerde mijn vader me ook langs de open dag van de pabo op de Driestar in Gouda te gaan. Dat heb ik gedaan en ik ben die dag niet meer naar Den Haag geweest. Bij iedereen die ik op de Driestar sprak, proefde ik een diepe motivatie voor de kinderen. Ik was gelijk verkocht.”
Wat was u voor student?
„Niet de meest voorbeeldige. Ik woonde in het Driestarinternaat in Gouda en was druk met van alles en nog wat, behalve met de opleiding. Ik voerde eindeloze discussies met mijn medestudenten. Over de visie op de doop bijvoorbeeld, of op de kerk. Na enige tijd werd ik voorzitter van de medezeggenschapsraad; ook daarin stak ik veel tijd. Organiseren, discussiëren: ik genoot ervan. Mijn Driestartijd heeft me geweldig gevormd. Ik kan het daarom ook nooit zo goed hebben als er zuur gedaan wordt over onze Goudse hogeschool. Natuurlijk, de Driestar moet zuinig zijn op zijn grondslag. Maar wij moeten ook heel zuinig zijn op de Driestar.”
U groeide op in Rhenen, als jongste van zes kinderen. Hoe omschrijft u uw ouderlijk thuis?
„Als een fantastisch gezin. Hecht. Er was ruimte voor ernst, én voor humor. Mijn ouders waren nuchtere mensen. Poespas en hoogdravendheid waren aan hen niet besteed. Mijn vader was hoogleraar, een van de eerste in de reformatorische gezindte. Maar of je nu professor was of vuilnisman, dat maakte niets uit voor hoe hij anderen benaderde. Toen mijn ouders ouder werden en zorg nodig hadden, hebben we hun die jarenlang kunnen geven. Hier aan huis, in een mantelzorgwoning. En nu mijn ouders al jarenlang niet meer leven, mis ik ze eigenlijk steeds meer.”
Waren zij identificatiefiguren voor u?
„Zonder twijfel. Ik spiegelde me aan hen. Hun houding, evenwichtig en warm, breed betrokken op het maatschappelijk en kerkelijk leven en het gezin, spreekt me nog steeds erg aan. Ze waren principieel op hoofdzaken, en nuchter als het gaat om bijzaken. Daarin herken ik me.”
U oogt stabiel en evenwichtig. Waar ligt Pieter Moens ’s nachts wakker van?
„Wakker liggen doe ik gelukkig niet zo snel. Wel valt mij op dat we als Nederlandse christenen de neiging hebben sommige onderwerpen tot grote thema’s te verheffen. Terwijl ik denk: internationaal gezien is dit een postzegeldiscussie. Daarover maak ik me soms wel zorgen.”
Noemt u eens een voorbeeld.
„Dan denk ik aan de discussie rond het gebruik van de Herziene Statenvertaling. De Statenvertaling is mij lief, laat dat helder zijn. Maar bij dit soort thema’s wordt de toon snel hard. Dan denk ik: wees voorzichtig. Wat bereiken we hiermee? Laten we volwassen en respectvol met elkaar omgaan en in liefde zoeken naar verbinding.
Ik wil hiermee niet allerlei onderwerpen wegrelativeren. Maar als Nederlandse christenen leggen we soms te veel het accent op zaken waarvoor echt niemand de brandstapel opgaat. Dat moet voorzichtig maken met het doen van grote uitspraken. Als reformatorische christenen permitteren we ons vanuit een luxepositie van voorspoed op dit soort punten te veel.”
Tijdens uw VGS-bestuursperiode stond u regelmatig in de wind. Bijvoorbeeld na een Kamerdebat in 2020 over identiteitsverklaringen van reformatorische scholen, opgesteld door de VGS. Hoe beleefde u dat debat en de daaropvolgende mediastorm?
„De identiteitsverklaring die sommige scholen ouders vragen te ondertekenen, werd neergezet als antihomoverklaringen. Onzin natuurlijk, je reinste flauwekul. In dat document staat dat seksualiteit in de Bijbel te maken heeft met het huwelijk tussen een man en een vrouw en dat de Bijbelse voorschriften bindend zijn voor het seksuele leven. Ouders tekenen dáárvoor. Dus niet voor een antihomobeleid. Dat is een veel te zwart-wit beeld van de werkelijkheid.
In verschillende mediaoptredens heb ik geprobeerd die nuance aan te brengen. Maar dat lukte niet meer. Eerlijk gezegd ben ik geschrokken van de heftigheid van de reacties. Er was geen enkele waardigheid meer in deze discussie over de vrijheid van onderwijs. Ik dacht: als iedereen die nu de mond vol heeft over antihomoverklaringen eens een kijkje zou nemen op onze scholen, zouden veel statements niet op deze manier worden gemaakt. De framing vanuit Kamer en media deed zeer.”
Ontmoedigde het u?
„Even. Het drukte me in ieder geval met de neus op het feit dat er voor de Bijbelse uitgangspunten rond het thema sociale veiligheid steeds minder ruimte is. Dat past immers niet binnen de mal die de lobby rond politiek Den Haag bedenkt. Dat vind ik zorgelijk en niet fair, omdat het geen recht doet aan de inspanningen van zo veel leerkrachten en schoolleiders.
Tegelijkertijd maakte deze kwestie me strijdbaar. Ook christelijke scholen hebben bestaansrecht, vanuit de eenvoudige reden dat we in dit land vrijheid van onderwijs hebben. Daarnaast is dat ook verankerd in internationale verdragen. Die nuchtere benadering heeft me altijd erg geholpen.”
U schroomde de afgelopen jaren niet uw uitgangspunten kenbaar te maken in overwegend seculiere contexten, bijvoorbeeld in Den Haag of in diverse media. Wat drijft u daarin?
„Gods Woord en Zijn geboden zijn heilzaam voor het geheel van onze samenleving. Dat is mijn diepe overtuiging. Daar past een vrijmoedige houding bij, ook richting mensen die volledig anders in het leven staan. Het is nergens voor nodig om als christen ontmoedigd in een hoekje te zitten, omdat je maatschappelijk gezien tot een minderheid behoort. Vruchtbaarder is om te blijven uitleggen waarvoor je staat. Zelf houd ik me altijd het voorbeeld van Paulus op de Areopagus voor, in Handelingen 17. Hij spreekt daar open over God, op een manier die aansluit bij het denken van die tijd. Dat is een houding waaraan ik me spiegel. Blijven uitleggen, vrijmoedig staan voor datgene waarin ik geloof zie ik niet alleen als recht, maar ook als christelijke plicht.”
Een aantal dagen na het debat over de identiteitsverklaringen kreeg u een hartinfarct.
„Dat was op zondagmorgen 15 november. Aanvankelijk dacht ik dat ik last had van slokdarmkramp. Zoiets kan ontstaan na een periode van spanning en stress, dus dat leek me een logische verklaring. Aan het einde van de nacht werd de pijn echter zo erg dat ik Jolanda vroeg de huisarts te bellen. Zij zag dat het niet goed ging en belde 112. Met spoed ben ik opgenomen in Utrecht en later ben ik overgebracht naar Ede.
De woensdag daarna mocht ik weer naar huis. Twee dagen later moest Jolanda naar het ziekenhuis voor een scan van haar rug. In de loop van die dag kreeg ik een telefoontje dat zij was opgenomen met hartproblemen. Toen zakte de grond eerlijk gezegd onder mijn voeten weg. Zelf kon ik geen kant op. En nu lag ook mijn vrouw in het ziekenhuis en kon ik haar niet eens bezoeken.
Het thuisfront was altijd stabiel geweest. Nu was dat opeens anders. Het heeft ons samen met de kinderen sterk bepaald bij de kwetsbaarheid van ons als mensen. Zowel Jolanda als ik naar het ziekenhuis met ernstige gezondheidsproblemen. In één week. Dat kan dus.”
Twee jaar na uw hartinfarct kreeg u een hersenbloeding.
„Dat was in oktober 2022. We waren samen ergens op bezoek geweest. Toen ik ’s avonds in bed lag, voelde ik plotseling iets knappen in mijn hoofd, net alsof een elastiek springt. Ik was direct buiten bewustzijn en moest met spoed naar het ziekenhuis. De eerste 24 uur was het spannend of ik erbovenop zou komen. En ook daarna konden er complicaties optreden. Zo’n 50 procent van de mensen die een hersenbloeding krijgen, overleeft dat immers niet. Daarnaast brengt het praktisch altijd restverschijnselen met zich mee; bijvoorbeeld gedeeltelijke verlamming of een verandering in persoonlijkheid. Dat zou niet alleen voor mij, maar ook voor mijn gezin heel zwaar zijn.
Uiteindelijk is het allemaal wonderlijk meegevallen, hoewel ik qua energie nooit meer de oude ben geworden. En ook Jolanda heeft blijvend zorgen over haar gezondheid, hoewel het de laatste periode gelukkig weer wat beter gaat.”
In hoeverre hebben de zorgen rond uw gezondheid en die van uw vrouw de manier waarop u in het leven staat, veranderd?
„Wat belangrijk is, wordt belangrijk. In de Bijbel staat dat er maar één schrede, een stap, een fractie van een seconde is tussen ons en de dood. Ons bestaan is een handbreed. Meer niet. Het huwelijksformulier ben ik anders gaan lezen. Dat lijkt negatief te beginnen, met de woorden tegenspoed en kruis. Maar het is wel de waarheid; door onze zonde. Tegelijkertijd staat er ook dat God Zijn hulp en bijstand geeft op het moment dat wij het niet verwachten. En dat is óók waar.
Juist in de periode van gezondheidszorgen was de Heere nabij. Toen ik na mijn hersenbloeding in het ziekenhuis lag, preekte onze predikant over Psalm 34: „De Heere is nabij de gebrokenen van hart.” Dat heb ik toen ook ervaren. En dan kan ik, terugblikkend op die periode van ziekte en zorgen, de woorden van Psalm 77 alleen maar nazeggen: „Heilig zijn, o God, Uw wegen. Niemand, dus ook ik niet, spreek’ Uw hoogheid tegen.”
Ik denk de laatste jaren veel na over mijn werkzame leven, mijn huwelijksleven. En dan zie ik daarin steeds weer de rode draad van mijn zonden tegenover Gods trouw. Tegelijkertijd word ik ouder, krijg ik te maken met ziekte, met kwetsbaarheid, en kom ik steeds dichter bij mijn eindbestemming. En dan blijft steeds maar weer de vraag over: ben je bereid God te ontmoeten?”
Welk antwoord geeft u op die vraag?
„Die vraag heeft me altijd beziggehouden, ook vanuit mijn opvoeding. Toen ik directeur was van de Daniëlschool in Soest overleed een meisje van 4 jaar. Dat maakt enorme indruk. Ook later heb ik meerdere sterfgevallen in mijn omgeving meegemaakt. Mijn leven lang ben ik dus geconfronteerd met het feit dat het leven eindig is en dat daarna de Godsontmoeting wacht. Maar dat weten, is nog wat anders dan wanneer God dat persoonlijk in je hart werkt. Dat gebeurde bij mij onder een preek van ds. C. Sonnevelt, uit Lukas 13:7 „Uit u geen vrucht meer in der eeuwigheid.” Maar later ook: „Uw vrucht is uit Mij gevonden.” Dat veranderde mijn leven. Er is bij de Heere zo’n ruimte, zo’n volheid. Dat wil ik graag doorgeven aan mijn kinderen en kleinkinderen.”
In de periode tussen uw hartinfarct en uw hersenbloeding werd u gekozen tot ouderling. Had u een verlangen tot het ambt?
„Bepaald niet. Toen ik op een zaterdagavond werd gebeld dat ik op tweetal was gezet, snapte ik dat niet. Ik had nog niet de vrijmoedigheid gehad aan de bediening van het heilig avondmaal deel te nemen en dus niet op die manier mijn geloof beleden. Gelukkig stond ik op tweetal tegenover een herkiesbare broeder en liep ik niet zo veel risico. Ik werd ook niet gekozen.
Een halfjaar later gebeurde dat wel. En ik wist niet wat ik moest doen. Natuurlijk kende ik de zinsnede uit het bevestigingsformulier waarin staat dat je door de gemeente en daarom ook door God geroepen bent. Maar dat ervaarde ik niet zo. Ik vond mezelf volslagen onbekwaam, alles verzette zich ook daartegen. Maar uiteindelijk heb ik ervaren dat er voor mij geen andere weg was.
Inmiddels ben ik enkele jaren verder. Vaak zie ik ertegenop als ik een preek moet lezen tijdens de leesdiensten. Maar het is wonderlijk om even zo vaak te merken dat wat ik lees niet alleen voor de gemeente nodig is, maar ook toegepast mag worden in mijn eigen hart.”
U hebt nog een aantal jaren tot uw pensioen. Hoe gaat u die invullen?
„Bij de VGS heb ik me ingezet voor internationalisering. Eerst door het organiseren van studiereizen, daarna door het opzetten van de Europese Conferentie voor Christelijk Onderwijs en het zogeheten Brussels Beraad – nu de Europese Alliantie voor Christelijk onderwijs. Dat werk hoop ik de komende jaren verder uit te bouwen.”