Het Wilhelmus en de kerkelijke liturgie: een ongemakkelijke relatie
In veel kerken zal zondag het Wilhelmus weer klinken, als teken van verbondenheid met land en volk en vorstenhuis. Maar niet overal. Hier vindt men het ongepast. Daar wordt het gezien als gevaarlijk.
Voor veel kerkmensen is het iets om nu al naar uit te kijken. Zondagmorgen zal de gemeente na de dienst blijven staan. De organist speelt het bekende intro –al dan niet afgeleid van de beroemde bewerking van Jan Zwart– en de gemeente zet, vaak uit volle borst, in: „Wilhelmus van Nassouwe ben ik van duitsen bloed.” En even verder: „den koning van Hispanje heb ik altijd geëerd.” Maar natuurlijk ook het zesde couplet: „Mijn schild ende betrouwen zijt Gij, o God, mijn Heer!/ Op U zo wil ik bouwen, verlaat mij nimmermeer.” Dat het bij het slot van dat vers altijd even de vraag is hoe je nu precies de woorden „die mij mijn hart doorwondt” zingt, is een detail.
Na die laatste regel voelt het wel even wat onwennig, want nu verwacht je gevoelsmatig het moment van de zegen. Dat komt echter niet, want die is al uitgesproken. Vóór het Wilhelmus, na de slotzang. Uiteraard. Want we zingen het volkslied wel, maar natuurlijk niet binnen de accolade van votum en groet aan het begin en zegen aan het eind. Dat zou niet gepast zijn. Het Wilhelmus is immers geen kerklied. Het past daarom niet in de eigenlijke eredienst. Maar erna kan prima. Op of net na Koningsdag. Of als 4 of 5 mei op een zondag valt. Of ook als iemand van het koningshuis overleden is, zoals prinses Juliana in maart 2004. Op zulke momenten is het heel gepast, toch? Het vertolkt de band met het vorstenhuis. Wordt er niet iets zichtbaar van de drieslag God, Nederland en Oranje?
Toch is het goedbeschouwd een wonderlijk fenomeen binnen de gereformeerde gezindte. Alleen al omdat het een vrij lied betreft dat in geen enkel psalmboek staat. Het Wilhelmus behoort immers niet tot de ”enige” goedgekeurde gezangen. Ja, het stond in de hervormde zangbundel van 1938 en in het ”Liedboek voor de kerken” van 1973, en het staat weer in diens opvolger uit 2013. Maar dat speelt zich allemaal buiten het gezichtsveld van de gemiddelde reformatorische gemeente af. Daar klinken in veel gevallen geen gezangen, ook niet na de zegen. En in gemeenten waar ”Weerklank” zijn intrede deed, beschikt men nog steeds niet over het Wilhelmus, want daarin is het volkslied niet opgenomen. Het moet dus uit het hoofd gezongen worden. Of op de beamer geprojecteerd.
En dan nog iets merkwaardigs. In veel kerken gaat de gemeente nagenoeg nooit staan tijdens het zingen. Alleen als gedoopte kinderen, een bevestigde predikant of een geknield bruidspaar toegezongen worden. Of als op oudejaarsdag de namen van de overledenen klinken. Maar verder wordt er zittend gezongen. Ook als de Koning der koningen wordt bejubeld. Voor het koningshuis van Oranje gaan we echter wel staan.
Kostelijk lied
De vraag dringt zich op: past het Wihelmus eigenlijk wel in de eredienst? Voor een deel van de gereformeerde gezindte is het antwoord helder: nee. De Dordtse Kerkorde (DKO) noemt in artikel 69 alleen de psalmen Davids en enkele gezangen als het repertoire dat in de eredienst gezongen mag worden, en daar hoort een gezang als het Wilhelmus niet bij. Net zomin trouwens als het ”Ere zij God” of ”Een vaste burg”. Vandaar dat in de rechterflank van de gereformeerde gezindte het Wilhelmus niet klinkt in de kerk. De mensen zingen het lied graag: op het schoolplein bij de vlag, tijdens de aubade op Koningsdag of op een Oranjeavond. Maar niet in de kerkdienst.
Ze kunnen zich overigens beroepen op een oude uitspraak uit het kerkblad van de Gereformeerde Gemeenten (GG), De Saambinder. In december 1938 wordt in de vragenrubriek ene ”K. te S.” geciteerd, die vraagt of het geoorloofd is in de kerk na afloop van de dienst het Wilhelmus te zingen. Blijkbaar leeft dat in die tijd. Het Wilhelmus is dan enorm populair, duikt in menig niet-kerkelijke liedbundel op, en is in 1932 uitgeroepen tot het nieuwe officiële volkslied. Kennelijk zijn er andere kerken –vermoedelijk de gereformeerden– die het nieuwe volkslied in de eredienst aanheffen. Is dat binnen de GG ook geoorloofd? wil ”K.” weten.
Het anonieme antwoord –het is ongetwijfeld van ds. G.H. Kersten, hoofdredacteur van De Saambinder– is helder: „Ik vind het Wilhelmus een kostelijk lied, maar niet om in de kerk te zingen. Daar hebben wij ons te houden aan de bepalingen van de Synode te Dordt, n.l. dat in de kerk de Psalmen gezongen worden en dus geen vaderlandsche liederen.”
Dat is een duidelijke richtlijn voor de GG, waaraan veel kerkenraden zich nog altijd houden. Hoewel er ook menige gemeente in dat kerkverband is waar al jaren op de zondag rond Koningsdag of op 5 mei het volkslied wél klinkt.
Aversie
Past het volkslied in een eredienst? Terwijl veel kerken daar volmondig ”ja” op zeggen –of er nooit echt over nadenken– klinkt de laatste tijd steeds vaker van een andere kant kritiek op dit gebruik. Twintig jaar geleden al waarschuwde neerlandicus dr. Bert Hofman in het Reformatorisch Dagblad
ervoor het Wilhelmus in de sfeer van de kerk te trekken. Het gaat om een nationale hymne van heel het volk, en als de kerk dat lied als een soort psalm annexeert voor het religieuze domein, kan dat leiden tot aversie bij de seculiere medelander, aldus dr. Hofman destijds. „De gedachte mag niet postvatten dat het Wilhelmus exclusief een lied van de reformatorische gezindte zou zijn.”
Nadien zijn er heel wat stemmen bijgekomen die vertolken dat het Wilhelmus en de liturgie niet zo’n gelukkige combinatie vormen. Toen het Nederlands Dagblad (ND) twaalf jaar geleden onder zijn lezers een enquête hield over deze kwestie, bleek dat nogal wat respondenten een onbehaaglijk gevoel hebben bij het zingen van het volkslied in de eredienst. Of het zelfs gevaarlijk vinden. De kerk is geen plek voor nationalistische gevoelens, zegt de een. De eredienst leent zich niet voor uiting van trouw aan aardse vorsten, meent een ander. En dan dat „duitsen bloed” en die „koning van Hispanje” die je altijd zegt te hebben geëerd? Hoe is dat te rijmen met waar het in de liturgie écht om gaat?
Kippenvel
Vorig jaar speelde de discussie opnieuw op sociale media en in het ND. Terwijl de een zegt kippenvel te krijgen tijdens het zingen van het Wilhelmus tijdens de eredienst, lopen bij de ander de rillingen van afschuw over de rug. Mensen houden de kaken op elkaar, lopen weg na de zegen, of zingen alleen vers 6 mee. Anderen krijgen associaties met voetbalwedstrijden, waar ook het volkslied vooraf klinkt. Sommige gemeenten hebben er daarom inmiddels voor gekozen het gebruik af te schaffen. Terwijl andere kerken het juist handhaven vanuit pastoraal oogpunt, vanwege de oudere gemeenteleden die de (nasleep van de) oorlog nog hebben meegemaakt. Hier en daar klinkt de roep om andere coupletten uit het WiIhelmus te kiezen. Klinkt in vers 1 vooral de trouw aan het vaderland en de troon, in strofe 14 gaat het over het „heilzaam woord” van God en het leven als „vrome christen”. Past die tekst, net als vers 6, niet veel beter in de kerkelijke context?
Te midden van al die meningen klinkt ook de stem van mensen die het wél belangrijk vinden dat de kerk het Wilhelmus blijft zingen. Zoals die van prof. dr. George Harinck, net na de inval van Rusland in Oekraïne, twee jaar geleden. Volgens hem gaat het christelijk geloof óók over de natie. Als christen mag je dankbaar zijn voor een natie waar orde heerst. Dat leer je vooral waarderen als het fout gaat, zoals in Oost-Europa. En juist in de kerk leer je dan de juiste verhoudingen, zegt de ND-columnist. Geen overschatting van de natie, maar ook geen verachting. „Ons volkslied geeft de juiste verhouding aan: de natie hoog houden, maar bovenal Gods recht betrachten en dus de tirannie in Europa verdrijven. Er is daarom geen betere plek om het Wilhelmus te zingen dan in de kerk.”
Goed gebruik
Het is nog niet eens zo’n oude traditie – honderd jaar geleden zal nergens in de kerken het Wilhelmus geklonken hebben. Maar op veel plaatsen is het inmiddels toch alweer zo lang een goed gebruik, dat men er niet graag van af zou zien. Alle huiver en onbehagen ten spijt, zal het daarom op veel plaatsen zondag –en wellicht ook op Bevrijdingsdag– in de kerk klinken: „Wilhelmus van Nassouwe ben ik van duitsen bloed”, en ook: „Mijn schild ende betrouwen zijt Gij, o God, mijn Heer!”