Karen Heij reflecteert op toetscultuur in onderwijs: „Ik heb het zien ontsporen”
Ze is gebiologeerd door toetsen. Karen Heij (1963) uit Culemborg zit al vanaf haar studietijd in de wereld van testen en examens.
Haar visie op toetsen maakte een grote ontwikkeling door. Toen Heij na haar studie toegepaste taalwetenschap stage liep bij toetsontwikkelaar Cito, had ze nog het vertrouwen dat je met toetsen goed in kaart kon brengen waar leerlingen stonden in hun ontwikkeling. „Ik dacht dat ik met toetsen mensen kon helpen zich goed en efficiënt te ontwikkelen.”
Heij was 25 jaar eigenaar van Bureau ICE, bekend van de zogeheten IEP-eindtoets, en verkocht dit bedrijf in 2016 aan Malmberg, een uitgeverij van educatieve materialen. In de afgelopen veertig jaar ging ze steeds meer inzien dat toetsen niet alleen gebruikt worden vanuit het perspectief van het individu dat zich ontwikkelt, maar bijvoorbeeld ook ingezet wordt als een controlemechanisme vanuit de overheid. „Op dat vlak heb ik het zien ontsporen. Bij inburgeringstrajecten heb ik gemeenten weleens horen zeggen: „Laten we het taalniveau vaker toetsen, want hogere scores zorgen voor meer geld.” Dan is de toets dus niet meer bedoeld om de inburgeraar verder te helpen, maar om financiële bronnen aan te boren. Zodra er druk komt op resultaten dan gebeuren er dingen die niet meer in het belang zijn van de leerling of student.”
In de jaren 90 nam de onderwijswereld volgens Heij een afslag. „De overheid, waaronder het ministerie van Onderwijs, dacht steeds meer in termen van opbrengsten en prestatie-indicatoren. Dat zou minder inhoudelijke deskundigheid van ambtenaren vragen. Een gevolg daarvan was dat de toets zelf het richtpunt werd van het onderwijs.”
Adriaan de Groot ontwierp in 1966 de eindtoets. Had hij deze „ontsporing” kunnen bevroeden?
„Nee, en als De Groot nog zou leven dan zou hij daar ook niet tevreden over zijn geweest, denk ik. Het onderwijs op basisscholen is zich te veel gaan focussen op de inhoud van de eindtoets. Dat komt doordat er zo veel waarde wordt gehecht aan de uitkomsten van die test. De eindtoets was oorspronkelijk bedoeld als een soort second opinion en thermometer voor hoe het staat met het taal- en rekenniveau.
Het is uit de hand gelopen. Ouders hebben goed in de gaten dat hun kind bij de best scorenden op de toets moet behoren. Over het algemeen worden de kansen op succes het hoogst ingeschat voor kinderen met een vwo-diploma. Daardoor zie ik een opkomst van schaduwonderwijs: bijlessen en toetstrainingen. Daarmee is er een circus opgetuigd dat toetsenmakers nooit beoogd hebben.”
In 2021 schreef u een proefschrift over de eindtoets in het basisonderwijs. Waarom juist over dit onderwerp?
„Ik had in 1988 tijdens mijn stage bij Cito al gezien hoe de eindtoets functioneerde. Daarvan heb ik altijd gedacht: zo’n toets zou ik niet willen maken. Het was een test die kinderen vooral vergeleek met elkaar en ordende ten opzichte van elkaar. En dat op een heel klein stukje van het spectrum van het hele basisonderwijs, namelijk een onderdeel van taal en rekenen.
Ik wilde meer naar de volle breedte van het kind kunnen kijken. Toen gedurende mijn loopbaan bleek dat het niet mogelijk was om daar een heel andere eindtoets tegenover te stellen, wilde ik over deze thematiek een proefschrift schrijven. Het was vooral uit interesse: hoe heeft het kunnen gebeuren dat we zo veel waarde zijn gaan toekennen aan een toets die maar zo’n smalle blik heeft.”
U concludeert in uw proefschrift dat het vroeg selecteren van kinderen door middel van een eindtoets kansenongelijkheid bevordert.
„Ja. Ik heb met mijn onderzoek aandacht gevraagd voor de eindtoets in het perspectief van sorteren en kansengelijkheid. Wat mij vooral stoort is de verplichte afname van de eindtoets in combinatie met het verplicht gebruik van een leerlingvolgsysteem. De resultaten uit dat systeem moeten scholen weer meenemen bij hun schooladvies, dat samen met de resultaten van de eindtoets het advies voor het voorgezet onderwijs bepaalt. Daarmee zijn we in Nederland kinderen steeds jonger aan het selecteren. En in internationaal opzicht doen we dat al ontzettend vroeg.
Als Nederland werk wil maken van kansengelijkheid, dan is uitstel van selectie de enige optie. Hoe later je selecteert, hoe beter het is voor kinderen onderaan de maatschappelijke ladder. Dat geldt bijvoorbeeld voor leerlingen met een andere moedertaal dan het Nederlands. Zij moeten de ruimte krijgen om de Nederlandse taal net zo goed onder de knie te krijgen als hun leeftijdsgenoten.”
Hoe zou zo’n latere selectie vorm kunnen krijgen?
„Bijvoorbeeld door een meerjarige brugklas in te stellen. Of door de mogelijkheden om over te stappen van het ene onderwijsniveau naar het andere te vergroten. Als je nu in een ‘sjoelbakvakje’ zit, is het niet altijd eenvoudig om door te stromen of af te stromen. Die flexibiliteit is echter wel in het belang van kinderen. Dat geldt aan twee kanten. Sommige kinderen hebben dankzij allerlei ondersteuning een hoog schooladvies gekregen en vallen later alsnog door de mand. Andere kinderen hebben geen ondersteuning gekregen, maar zouden later toch op kunnen stromen als ze maar voldoende tijd krijgen.”
Hoe kijkt u naar de rol van de onderwijsinspectie in relatie tot de eindtoets?
„Scholen worden best zwaar beoordeeld op hun scores op de eindtoets. Maar de inspectie moet beseffen dat ze daarmee maar een heel klein stukje bekijkt van het brede spectrum waaraan we moeten werken op de basisschool. Ik vind al met al dat er veel te veel waarde wordt toegekend aan de uitkomsten van de toets, ook voor individuele leerlingen. Het is bovendien altijd een momentopname en er is geen herkansingsmogelijkheid. Kinderen kunnen toevallig hun dag niet hebben, bijvoorbeeld omdat hun ouders pas gescheiden zijn. Je kunt bij een onvoldoende bij het onderdeel lezen niet zeggen: Dit kind kan niet lezen. Misschien kon een leerling toevallig niet uit de voeten met de tekst vanwege de onbekendheid met het onderwerp Meer dan een grove indicator kan zo’n test dus niet zijn.”
Vanaf dit schooljaar heet de eindtoets een doorstroomtoets. Lost deze verandering problemen op?
„Nee. Er verandert inhoudelijk helemaal niets. Als je het beestje een andere naam geeft, wordt het geen ander beestje.”
Bent u überhaupt een voorstander van toetsen en het geven van cijfers?
„Ik denk niet dat cijfers het probleem zijn. Het is de manier waarop cijfers en toetsen functioneren. Toetsen zijn nodig om inzicht te krijgen in wat goed gaat en wat nog beter moet. Je kunt als leerkracht nu eenmaal niet alles aan het gezicht van kinderen aflezen. Maar toetsen zijn wel bedoeld om het kind verder te helpen. Ze moeten een waardevol hulpmiddel zijn in dienst van de ontwikkeling van kinderen.”
U pleit voor een grotere rol van de leraar als het gaat om toetsen. Hoe zou de rol van de onderwijsgevende zich idealiter moeten verhouden tot de rol van de toets?
„Ook wat leerkrachten observeren in de klas heeft waarde voor de ontwikkeling van kinderen. Als een kind iets moet schrijven of vertellen, dan ziet en hoort een leerkracht direct wat er anders of beter kan. Daarop bijsturen is ook een vorm van toetsen. Maar in Nederland zien we toetsen alleen maar als toetsen als kinderen op hetzelfde moment, in een examenopstelling, dezelfde toets krijgen. Als we leerlingen vooruit willen helpen, moeten we de klassieke toets minder belangrijk maken.”