Kijk naar Bert Noteboom als hij voor een koor of een kerk vol mannen staat: één brok energie en passie. Maar deze gedreven dirigent en missionair voorganger kan zich ook heel klein en kwetsbaar voelen. En eenzaam in het Groninger land, waar hij sinds een jaar woont. Wat hem dan helpt? „Opzien naar God, dat is bevrijdend.”
Het is precies een jaar geleden dat de verhuiswagen het gezin Noteboom van Almere naar Noordoost-Groningen bracht. Zestien jaar had Bert Noteboom (39) als jeugdevangelist en wijkpastor in Flevoland gewerkt, toen het „godvergeten Groningen” riep. De Notebooms streken neer in een oude herenboerderij aan de Hoofdweg in Finsterwolde, vlak bij de Duitse grens.
Terwijl buiten windvlagen en regen elkaar afwisselen, laat Noteboom, vergezeld door zijn hond, direct maar zien wat er een jaar later allemaal in de steigers staat. De schuur achter het fiere huis wordt compleet gerenoveerd en opnieuw ingericht. Hier wordt een zalencentrum gerealiseerd, waar groepen kunnen samenkomen voor trainingen of vakantiebijbelclubs. Het is allemaal toekomstmuziek, want op deze natte novemberdag heeft de wind nog vrij spel in de grote ruimte. „Begin januari moet het eerste deel af zijn”, zegt Noteboom. „We hopen dat in de zomer alles klaar is. Dan kunnen we het nieuwe seizoen zonder bouwperikelen starten.”
Achter in de schuur wijst hij naar de kale, koude weilanden. „Hier kwam vroeger de oogst binnen. Deze streek wordt wel de Graanrepubliek genoemd. Ons verlangen is dat hier weer een oogst binnenkomt. Daarvoor zijn we hiernaartoe geroepen. Wij willen zaaien, het zaad van het Woord van God. En als dat gaat ontkiemen, zal hier een grote oogst voor de Heere God komen.”
Naast de schuur moet een pluktuin komen, wijst de evangelist. „Een tuin met planten, kruiden en fruitbomen, waar mensen mogen komen plukken. Alles wat we hier doen heeft symbolische waarde. Want we willen zelf als gezin graag ook een pluktuin zijn, waar mensen de vruchten van Gods liefde mogen plukken.”
Binnen laat Noteboom de grote woonkamer zien. Rechts verraadt een glanzende piano de andere passie van de missionair voorganger. Links tegen de wand een grote afbeelding van hoe de Hoofdweg er een eeuw geleden uitzag. „Die kerktoren staat even verderop. Als mensen uit de buurt hier komen, geeft dat een stuk herkenning. Dan heb je direct een aanknopingspunt.”
Voor het gesprek kiest Noteboom de keuken, waar hij de kachel nog eens oppookt. „We wilden graag een woonkeuken, zodat we in de winter maar één ruimte hoeven te verwarmen. Anders stook je je in zo’n groot huis helemaal arm.”
Geland in Groningen. Hoe zijn jullie hier verzeild geraakt?
„Dat heeft een hele aanloop gehad. Een roeping komt niet uit de lucht vallen. Ik had al lang het gevoel dat ik in Groningen moest gaan helpen. Parttime, op afstand, terwijl we in Almere konden blijven wonen. We kenden Groningen van vakanties, maar dat was Onstwedde, een stukje zuidelijker. Dat is nog net het topje van de Biblebelt. Maar we kenden mensen die spraken over deze streek in Noordoost-Groningen, boven de A7, als een „godvergeten gebied”. Waar bijna nooit een predikant of evangelist naartoe gaat. En als er al een keer een naar een kleine gemeente hier komt, dan is hij vaak ook snel weer weg.”
Een godvergeten gebied dus…
„Ja, dat bleef haken. Een paar jaar geleden heb ik voor de Christelijke Gereformeerde Kerken ook een advies geschreven over dit gebied. Wat zou hier nu moeten gebeuren? Ik dacht: dat kan ik dan op afstand wel een beetje aansturen. Niet wetend dat God ons vorig jaar zomer zou laten weten dat we hier zelf moesten gaan wonen.”
Zelfs door dromen.
„Ja, een van de jongerenwerkers in Almere kreeg een bijzondere droom waarin ik naar Groningen ging. Ze zag ook een grote schuur. Toen ik hier voor de bezichtiging was en haar een fotootje stuurde van de schuur, bleek dat precies te zijn wat ze in haar droom gezien had. Maar voor ons is zo’n droom niet de reden. We gaan niet op basis van dromen verhuizen. We hebben op allerlei manieren vanuit Gods Woord bevestiging gehad dat Hij ons naar dit gebied riep.”
Het werk bij De Wegwijzer in Almere moest u loslaten. Moeilijk?
„Na zestien jaar, ja. Alles loslaten: je huis, je vrienden, de gemeente in Almere, in het bijzonder Almere Haven, waar we zo veel zegen hebben ervaren. We hadden bij De Wegwijzer net een crisis achter de rug. Tóén wilden we wel weg. Maar we moesten blijven, wat heel goed voor ons is geweest. Maar het was weer goed. Het werk groeide als kool: in coronatijd is De Wegwijzer van drie naar zes gemeenten uitgebreid. We konden het Evangelie kwijt, er was een geweldig team. En dat moesten we allemaal loslaten: dat deed ontzettend zeer.”
Zelfs bij het koor Jigdaljahu in Barendrecht hebt u begin deze maand na tien jaar uw vertrek aangekondigd. Hoe was dat?
„Heel pijnlijk. Het was m’n laatste koor. Ooit had ik er tien of elf. Jigdaljahu heeft me zo veel gebracht. Het was voor mij geestelijk en muzikaal een uitlaatklep. Heel kostbaar. Samen hebben we op hoog niveau muziek gemaakt en de rijkdom van het Evangelie beleefd. Ik heb het nog een jaar geprobeerd; dit offer wilde ik nog niet brengen. Maar zes tot acht uur rijden voor één repetitie: dat is niet te doen. Dan pleeg je roofbouw op jezelf en op je gezin. Dus ik heb ook dit moeten opgeven. Als de Heere God zoiets vraagt, moet je dat doen. Of er nog iets voor terugkomt? Dat leg ik bij de Heere neer. Voorlopig ga ik ervan uit dat het paasconcert op 1 april in Rotterdam mijn laatste concert zal zijn.”
En de Mannenzang in Katwijk?
„Die vraag heb ik ook al gekregen. Spreekbeurten en events in het land blijf ik beperkt doen. Katwijk schaar ik daar ook onder. Ik voel me daar als dirigent meer de inspirator. Samen het geloof beleven door massaal de psalmen, gezangen en geestelijke liederen te zingen: prachtig. Nee, dat hoop ik te blijven doen.”
Terug naar vorig jaar: dan zit je ineens in het Groninger land. Hoe was dat?
„We hebben geprobeerd hier zo snel mogelijk te aarden. Dat ging niet vanzelf. Het was winter: alles kaal en koud en donker. Christa, mijn vrouw, heeft fibromyalgie, een soort spierreuma. Dat werd door vocht en kou flink erger. Ook voor de kinderen was het een enorme overgang. De een kreeg verschijnselen van depressie, de ander werd op school gepest. Dat is moeilijk. Mensen zeggen weleens: „Bert, wat bijzonder dat je zo’n roeping hebt gekregen.” Dat is ook zo. Maar die heb je ook nodig om het vol te houden in alle momenten van eenzaamheid en worstelingen. Dat zien mensen vaak niet. Tegelijk waren er vanaf het begin ook heel bijzondere momenten.”
Zoals?
„We waren hier aan het klussen en ineens stond er een man voor de deur met een grote bos bloemen. „Welkom in het Groninger land, waar ik geboren ben.” Hij had het filmpje over onze verhuizing gezien. Het bleek een ondernemer uit de buurt. Ik heb hem een rondleiding gegeven door de puinhopen van de schuur.
Twee maanden later stond hij weer voor de deur. „Bert, het laat me niet los. Jij moest dit huis kopen. Maar wat ga je met die schuur doen?” Ik zei: „Geen idee. Behalve dat we er een oogst zouden willen binnenhalen voor de Heere God: kinderen, jongeren, volwassenen die het echte geluk vinden.” Hij zei: „Als je nu eens breed zou dromen, wat zou je dan willen?” Ik zei: „Dan zou ik er een zaaltje van willen maken, zodat ik mensen hier in ons eigen huis het Evangelie kan vertellen.” Hij zei: „Oké, ik stuur een tekenaar, dan meten we het allemaal in en maken we een plan.” Ik zei: „Maar wie gaat dit betalen?” Hij zei: „In Gods Koninkrijk werken we allemaal samen. Jij moet het Evangelie verkondigen, ik kan iets betekenen met wat ik in bruikleen heb gekregen. Ik vind het mooi om iets voor de Heere God te doen, en voor het gebied waar ik geboren en getogen ben.”
Daarna ging het snel: twee weken later waren de slopers de schuur aan het strippen, voor de zomervakantie was de fundering gestort. Zo bijzonder: een christen die hart heeft voor deze regio. En zo zijn er veel meer die ons werk steunen; een heel aantal ken ik niet eens.”
Een schuur verbouwen is één, de mensen binnen krijgen is iets anders. Hoe pakt u dat aan?
„Het eerste halfjaar zijn we vooral druk geweest met koffieschenken, vanwege al de mensen die langskwamen. Daarnaast ontstond uit het niets het missionair diaconaat. We kregen bijvoorbeeld van een ondernemer uit Urk voedsel om uit te delen. Dat hebben we op een speciale Facebookgroep voor minima gezet. Mensen kwamen dat hier halen. En een kippenboer gaf ons een paar kippen, zodat we eieren konden uitdelen.
Verder deed ik aan Marktplaatsevangelisatie. Ik keek wat hier in de buurt allemaal te koop werd aangeboden en vroeg of ik even kon komen kijken. Voor je het weet zit je ergens bij een eenzame man anderhalf uur te praten en hoor je zijn hele levensverhaal. Het gaat om het contact, mensen moeten weten dat je er bent.
Zondags ga ik in de buurt in allerlei kerken voor, van reformatorisch tot evangelisch. Ik had voor dit jaar 120 preekbeurten in het midden en westen van het land staan. Die moest ik allemaal afzeggen. De agenda was dus leeg. Doordat je in al die gemeentes komt, leer je veel kerkmensen kennen. Maar ook christenen die niet meer naar een kerk gaan. „Kom dan tenminste bij ons naar een Bijbelstudie”, zeiden we. Dus er is een kleine groep ontstaan die om de week bij ons samenkomt. In de zomer hebben we bij een christelijke basisschool gevraagd of we een vakantiebijbelclub mochten organiseren. „Wat leuk”, zeiden ze, „dat hebben we vroeger ook gedaan.” Die school kregen we pro Deo.”
Dit zijn de succesverhalen…
„Dit zijn zegeningen.”
Ik bedoel, u zult ook weerstand ervaren. Bent u nooit ergens het erf afgeschopt?
„In Almere heb ik weleens klappen gekregen, ja. Hier nog niet, maar we zijn hier nog maar net. Weerstand ervaar ik wel, maar niet in de zin dat mensen lelijk tegen me doen. Kijk, ik vraag niets van de Groningers. Ik kom ze alleen iets brengen. In Woord en daad. Van Jezus lezen we dat Hij goeddoende het land doorging. Daar lezen we snel overheen. We denken vaak dat Hij alleen maar op een zeepkist stond te praten. Maar Hij was ook goeddoende aanwezig. Dat heb ik altijd meegenomen in het missionaire werk. We mogen gewoon goed doen. Een pluktuin zijn van liefde. En dan zal God daarmee doen wat Hij wil. Want Bert Noteboom kan geen mens bekeren, dat heb ik in die jaren in Almere wel geleerd.”
Over bekering gesproken: wilt u vertellen hoe dat bij uzelf is gegaan?
„Ik groeide op in Ermelo, als oudste van elf kinderen, in een veilig klimaat. Ook geestelijk. We waren lid van de gereformeerde gemeente. Thuis werd gestimuleerd om niet alles klakkeloos aan te nemen, maar zelf na te denken. Ik heb het absoluut niet als een keurslijf ervaren.
Ik was een bedrijvig, fanatiek mannetje. Moest mijn energie kwijt. Altijd voetballen. Ik heb nog op taekwondo, Koreaans karate, gezeten. Maar ik deed alles kort. Ik was een grote dromer, had altijd veel ideeën. School vond ik lastig, ik paste niet zo in die structuur.
Op de middelbare ging ik van de havo naar de mavo. Ik was eigenlijk vooral met muziek bezig: zat altijd achter het orgel en muziek te schrijven. Toen ik een jaar of 12 was, wist ik al dat ik naar het conservatorium wilde. Dat ben ik ook gegaan, eerst naar de Nederlandse Beiaardschool in Amersfoort/Utrecht, en later voor koordirectie naar Bilthoven. De praktijklessen waren mooi. Maar de theorie… Ik denk dat ik maximaal tien lessen heb gevolgd. Dat kan ik echt niet. Die studie heb ik dus niet afgerond. Later deed ik nog een blauwe maandag theologie in Ede. Dat is een manco in mijn hele leven: dat ik nog nooit een vervolgopleiding heb afgerond.
Rond mijn zestiende groeide in mijn hart een verlangen: ik was hongerig naar het Woord, luisterde aandachtig in de kerk. Ik had verkering met een meisje in Apeldoorn. Op oudejaarsavond preekte ds. J.S. van der Net daar over Jesaja 1:18: „Komt dan en laat ons samen rechten. Al waren uw zonden als scharlaken…” Zo gunnend en vol liefde. Hij vroeg: „Wat ga je nu vannacht als eerste doen? Vuurwerk afsteken? Of eerst op je knieën voor God?” Dat laatste heb ik die nacht gedaan. Gehoor gegeven aan die oproep. „Heere, U zegt dat ik moet komen. Hier ben ik.” Kinderlijk vertrouwen.”
Dat vertrouwen werd diep beproefd toen uw vriendin acute leukemie kreeg.
„Ja, m’n leven ging op z’n kop. Overdag zat ik in het ziekenhuis in Nijmegen, ’s avonds dirigeerde ik een van m’n koren. Dat heeft wel een jaar geduurd. Eerst waren de vooruitzichten nog hoopgevend, maar uiteindelijk is Aline overleden.”
Wat doet zoiets met een jongeman van 20?
„Het hakte er heel diep in. Het maakte me in één klap volwassen. Ik heb toen voor het eerst echt een diepe, innerlijke pijn en eenzaamheid ervaren die ik niet kon verwoorden. Het was te groot wat ik innerlijk beleefde.”
Hoe bent u daardoorheen gekomen?
„Zingend. Keihard psalmen zingen in de auto. Samenzang vanuit de Joriskerk in Amersfoort. Die cd is zwart gedraaid. Tegen de klippen op zingen: Psalm 56:5, Psalm 73, ”Zie ons wachten aan de stromen”, noem maar op. God heeft me erdoorheen gedragen.
In die periode heb ik diepe levenslessen geleerd. Bijvoorbeeld als het gaat om het welvaartsevangelie. Dat als je maar genoeg gelooft, het goed komt en er bij ziekte genezing volgt. Een dwaling. Had ik niet genoeg geloofd dan? Niet genoeg gebeden? Een andere levensles gaat over het pastoraat in zo’n periode. Wat heb je op zo’n moment nodig? Niet dat een predikant allerlei gemeenplaatsen uitspreekt. Maar dat hij erbij komt zitten en luistert. Dat je je hart kunt luchten, en dat hij dat bij God brengt. Daar heb ik later in mijn werk als pastor veel profijt van gehad.
In deze periode is ook mijn roeping om het Evangelie te verspreiden verdiept. Ik was al bezig met evangelisatieacties bij houseparty’s. Niet lang daarna kreeg ik een relatie met Christa, mijn vrouw, en raakten we betrokken bij het werk in Almere. Naast mijn werk als dirigent werd ik jeugdevangelist bij De Wegwijzer.”
Wat u doet, doet u met passie: gedreven, enthousiast, één bonk energie. Iemand noemde u „de grootste christelijke stuiterbal van Nederland”. Hoe zou Bert Noteboom zichzelf omschrijven?
„Bert Noteboom heeft twee kanten. Hij leeft heel intensief, is hoogsensitief, supergevoelig. Is daarbij niet altijd in staat om alles wat in zijn hart leeft aan verdriet en pijn en eenzaamheid te communiceren. Zelfs niet naar zijn vrouw. Gedeeltelijk wel in de muziek, en ook in het samenzijn met God. Dus als mensen mij een stuiterbal noemen, dan denk ik: ze moesten eens weten…
Maar de andere kant is dat ik inderdaad supergepassioneerd, superenthousiast kan zijn. Ik beleef de dingen heel intens. Ook bijvoorbeeld in het pastoraat. Als ik dan bij iemand in een crisissituatie zit, dan zuig ik dat helemaal op. Dan zit ik er voor honderd procent in. Crisispastoraat is trouwens het enige waar ik goed in ben. Gaat het langer duren, dan moet ik het overdragen. Daar ben ik te ongedurig voor.”
Bij de Katwijkse Mannenzang of voor Jigdaljahu zien we u swingen en springen…
„Ja, ook daar ga ik helemaal in op. Ik geef alles. Maar als ik dan naar huis rijd, ben ik helemaal leeg, uitgeput. Ook wel onzeker. Dan speelt de film zich weer af. Heb ik dit wel goed gezegd, dat wel goed gedaan? Dan kan ik me heel eenzaam en somber voelen. Dan bel ik weleens iemand, om even van me af te praten. En als ik thuiskom, in mijn veilige bubbel, dan ben ik heel rustig. Dan moet ik alle prikkels verwerken.”
En hoe wordt die lege Bert dan weer vol?
„Eerst even slapen, en goed eten. En ik zoek bevestiging. Niet in mailtjes of appjes – die krijg ik ook, positieve en negatieve. Maar ik wil niet afhankelijk zijn van wat mensen zeggen. Nee, ik zoek bevestiging bij God. „Wie naar Hem opzien, stralen van vreugde”, staat er in Psalm 34. Dát. Of die andere tekst, uit Psalm 16: „Ik stel mij de Heere voortdurend voor ogen.” We zijn zo snel geneigd te gaan navelstaren: zijn mijn prestaties wel goed genoeg? Maar de bevrijding van het Evangelie is juist: afzien van jezelf en opzien naar Hem.”
Terug naar Finsterwolde. Het wordt Kerst. Stel, u krijgt op eerste kerstdag een zeepkist en mag de mensen hier toespreken. Wat zou in een notendop uw kerstboodschap zijn?
Denkt een tijdje na. Dan, bedachtzaam: „Finsterwolde betekent ”duister woud”. Het volk dat in duisternis ronddwaalt zal een groot licht zien. Jesaja 9. Want een Kind is ons geboren: de Heere Jezus. En Zijn Naam is: Wonderlijk, Raadsman, Sterke God, Eeuwige Vader, Vredevorst. Misschien neem ik de Joodse kandelaar, de chanoekia, mee. Al die kaarsjes hebben een van de namen uit Jesaja 9. Daar ga ik het gewoon over hebben. Een naam, zeker in Israël, vertelt wie iemand is. De namen uit Jesaja 9 zeggen Wie God is. Wie Hij wil zijn voor mensen in het duistere woud. God is liefde, zoekt verbinding. Hij wil niet dat wij verloren gaan, maar het leven in Hem vinden.
Ja, die boodschap van het licht zou ik delen. En ik hoop dat ze hier in Finsterwolde ook door mij heen een lichtje mogen zien, dat aanstekelijk werkt.”