Meer gendergelijkheid in onderwijs, gezondheidszorg, arbeidsmarkt, media, politiek, recht en leefvormen. Dat is de kern van het emancipatiebeleid dat het kabinet voorstaat. Wat kost dat de belastingbetaler?
Precies vijftig jaar geleden, in het najaar van 1973, besloot het kabinet-Den Uyl een emancipatiebeleid te gaan voeren. Er verscheen een emancipatienota en er kwam een emancipatieraad. In de troonrede van 1974 stelde toenmalig koningin Juliana: „De regering ziet verwezenlijking van een gelijkwaardige positie van de vrouw op alle terreinen van onze samenleving als een dringende zaak, niet alleen van wetgeving maar evenzeer van actie en overtuigen.”
In de achterliggende decennia is het emancipatiebeleid verbreed. Na de vrouwenemancipatie kwam de emancipatie op gang van lesbische vrouwen (l), homoseksuele mannen (h), biseksuele personen (b), transgender personen (t), intersekse personen (i) en alle andere genderidentiteiten en seksuele voorkeuren die afwijken van de maatschappelijke norm, zoals non-binair, panseksueel en aseksureel (+). Gezamenlijk wordt deze groep aangeduid als lhbti+. Daaronder vallen dus alle vormen van seksualiteit die afwijken van seksualiteit tussen man en vrouw.
Vanwege de verbreding spreekt de overheid tegenwoordig weinig of niet meer over vrouwenemancipatie, maar over gendergelijkheid. Dat is „het gelijk stellen en gelijk behandelen van mensen ongeacht geslacht, genderidentiteit of seksuele geaardheid in het maatschappelijk verkeer en voor de wet”.
Wetten
De overheid kan wel een emancipatiebeleid formuleren, maar heeft zelf niet veel manieren beschikbaar om het beleid tussen de oren te krijgen van de burger. Koning Juliana stelde destijds dat het niet alleen een zaak is van wetgeving, maar ook van actie en overtuiging.
Als het gaat om wetgeving is er al heel wat gebeurd om vrouwen en mensen met afwijkende opvattingen over seksualiteit meer ruimte te geven. Zo kwam er onder meer in 1994 de Algemene wet gelijke behandeling en in 2001 de openstelling van het huwelijk voor mensen van gelijk geslacht. Verder zijn er quota voor vrouwen in leidinggevende functies. Momenteel voert de politiek discussie over de Transgenderwet, die regelt dat een man die zich vrouw voelt (en omgekeerd) zijn of haar aanduiding in het register van de burgerlijke stand naar eigen believen kan wijzigen.
Alle maatregelen die in het verleden zijn genomen om de economische en financiële zelfstandigheid van vrouwen te vergroten, zijn ook ingegeven door emancipatieoverwegingen. Dat geldt ook het fiscaal benadelen van kostwinners. Ook de kinderopvang is bedoeld om vrouwen naar de arbeidsmarkt te trekken. Daarvoor trekt de rijksoverheid jaarlijks ongeveer 4 miljard euro uit. Dat is verreweg de grootste kostenpost die rechtstreeks verband heeft met vrouwenemancipatie.
Via het ministerie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking gaan ook nog eens vele honderden miljoenen naar het feministisch buitenlandbeleid en (lhbti-)emancipatie. Daarmee ondersteunt Nederland het tegengaan van geweld tegen vrouwen, eerwraak, seksueel geweld en dergelijke. Maar de regering gebruikt het beleid ook om de Nederlandse emancipatie-agenda uit te rollen over de rest van de wereld.
Subsidies
Als het gaat over het overtuigen van burgers in Nederland, waar de koningin het dus in 1974 over had, heeft de overheid het subsidie-instrument ter beschikking. Door het openzetten van de geldkraan stimuleert de overheid haar eigen emancipatiedoelstellingen.
In de begroting van het ministerie van Onderwijs voor 2024 staat een post van bijna 21 miljoen euro voor het emancipatiebeleid gereserveerd. Ruim 13 miljoen daarvan komt ten goede aan kennisinfrastructuur bedoeld om gender- en lhbti-gelijkheid te bevorderen. Vorig jaar heeft minister Dijkgraaf voor emancipatie, die ondertussen demissionair is, de subsidieregeling gender- en lhbti±gelijkheid in het leven geroepen. Acht allianties van verschillende maatschappelijke organisaties krijgen uit die subsidiepot de komende vijf jaar in totaal bijna 44 miljoen euro. Om de geschiedenis van de emancipatiebeweging van vrouwen en lhbtiq±ers te boekstaven is er de komende vijf jaar ruim 18 miljoen euro beschikbaar.
Verder is er 2 miljoen euro volgend jaar beschikbaar voor onderzoek, verkenningen, evaluaties en symposia.
Tot slot is er voor 2024 bijna 9 ton gereserveerd voor gemeenten die actief zijn op het gebied van gender- en lhbti-gelijkheid. Dat zijn er ruim veertig. De verantwoordelijkheid voor de besteding van deze middelen ligt bij de gemeenten zelf.
‘Goed’ voorbeeld
Naast deze concrete financiële bijdragen voor het emancipatiebeleid, zijn er nog veel verborgen geldstromen bij ministeries. Die zijn verweven in het gewone beleid.
Zo geeft de overheid zelf het ‘goede’ voorbeeld door gendergelijkheid op ministeries te verwezenlijken. Naast een adviesstructuur is er ook een aparte directie binnen het ministerie van Onderwijs die het emancipatiebeleid coördineert en stimuleert. En alle departementen streven naar diversiteit en inclusie in hun personeelsbeleid.
Ministeries en hun uitvoeringsorganisaties streven ernaar om binnen vijf jaar te komen tot een aandeel van 45 tot 55 procent vrouwen in de top van de organisatie. Verder legt het kabinet zichzelf een streefcijfer op van 50 procent vrouwen voor benoemingen in de top van zelfstandige bestuursorganen (zbo’s) en adviescolleges. Tot slot werkt de overheid aan een wettelijke verplichting om een streefcijfer te formuleren voor de (sub)top van overige organisaties binnen de publieke en semi-publieke sector.
Nieuw is een toets of voorgestelde wet- en regelgeving bijdraagt aan „het verminderen van de ongelijkheid tussen vrouwen en mannen in al hun diversiteit”.
Voor al dit soort maatregelen zijn geen aparte potjes gereserveerd, maar ze dragen wel bij aan emancipatiedoelstellingen. Emancipatie is helemaal verweven in het beleid. En gezien de doelstellingen voor de komende jaren, gaat dat proces de komende jaren onverminderd door. Tenzij een mogelijk centrum-rechts kabinet aan de noodrem trekt.
Een achtdelige serie over de reikwijdte en impact van het emancipatiebeleid. Maandag deel 5.