D66 past stervenswet licht aan
Met enkele subtiele aanpassingen probeert D66 alsnog voldoende politiek draagvlak te krijgen voor haar stervenswet. Vier vragen.
Wat is de voltooidlevenwet ook alweer?
De voltooidlevenwet kwam voor het eerst ter sprake in de regeerperiode van het kabinet-Rutte II. De discussie ging toen over de vraag hoe om te gaan met de stervenswens van ouderen die niet onder de reikwijdte van de euthanasiewet vielen. Bijvoorbeeld omdat bij hen geen sprake was van uitzichtloos en ondraaglijk lijden. Een van de vragen was: Moet er een aparte wet komen, die hulp bij zelfdoding aan levensmoede ouderen legaliseert? Een door Rutte II te hulp geroepen groep van deskundigen, de commissie-Schnabel, adviseerde in 2016 dat niet te doen. Zorgminister Schippers (VVD) schoof dat advies echter terzijde. Zij kondigde aan toch werk te zullen maken van zo’n wet. Parallel daaraan kondigde ook D66 een initiatiefwet aan.
Hoe kan het dat het wetgevingsproces zeven jaar later nog loopt?
Dankzij de deelname van ChristenUnie en CDA aan Rutte III was dat kabinet genoodzaakt de pauzeknop in te drukken. De twee kwamen met de andere coalitiepartners, VVD en D66, overeen eerst onderzoek te laten doen naar „de omvang en omstandigheden” van de groep ouderen voor wie de wet was bedoeld. Dat onderzoek, uitgevoerd onder leiding van dr. Els van Wijngaarden, liet zien dat de groep ouderen met een doodswens kleiner was dan op basis van eerdere schattingen werd aangenomen. Bovendien was deze doodswens veelal „ambivalent, complex, veranderlijk, situatie- en contextgebonden en zeker niet per definitie onomkeerbaar”, zo concludeerde het rapport. Wat het kabinet betrof was de invoering van een voltooidlevenwet daarmee van de baan, maar toenmalig D66-Kamerlid Pia Dijkstra hield voet bij stuk: zij diende op 17 juli 2020 een initiatiefwet in.
Die ontwerptekst werd vervolgens zwaar bekritiseerd door de Raad van State, zo bleek uit haar advies dat mei vorig jaar openbaar kwam. Dat heeft ervoor gezorgd dat D66-Kamerlid Anne-Marijke Podt de wet opnieuw heeft aangepast tot de versie die nu voorligt.
Wat zijn dan de belangrijkste verschillen tussen de eerste en de tweede versie van de wet?
In de conceptwet is niet de arts degene die uitmaakt of een oudere met een doodswens zelfdodingsmiddelen krijgt. Dat is aan een levenseindebegeleider; een bijgeschoolde verpleegkundige, gezondheidszorgpsycholoog of psychotherapeut. De Raad van State vond de medische blik van een arts echter noodzakelijk. Daar komt D66 nu deels aan tegemoet: de levenseindebegeleider is verplicht vooraf advies in te winnen bij de arts. Die moet aangeven in hoeverre er bij de oudere in kwestie sprake is van medische kwalen die behandelbaar zijn.
Een tweede verandering hangt hiermee samen: de beslistermijn. In de conceptversie moesten de levenseindebegeleider en de oudere elkaar binnen een termijn van minimaal twee maanden minstens twee keer treffen. Die frequentie en die termijn schaalt D66 nu op: in plaats van twee gesprekken komen er drie, terwijl de beraadtermijn naar zes maanden gaat.
Hoe nu verder?
De verkiezingsuitslag zal medebepalend zijn. Als het initiatief bij de Tweede Kamer blijft, zal D66 de steun vooral proberen te zoeken bij VVD, GL-PvdA, PvdD, FVD en Volt, maar of er een meerderheid voor de wet tot stand komt, is nu nog ongewis.