„Mondiale oriëntatie van ondernemingen is een mythe”
In de schaduw van de globalisering hebben minder vérgaande vormen van internationale interactie al snel een achterhaalde uitstraling. Dat is een misvatting. Dr. Alan Muller noemt regionalisering in feite de veruit belangrijkste vorm van samenwerking op politiek en economisch vlak.
De Amerikaanse wetenschapper heeft gedegen onderzoek verricht om zijn stelling te staven. Vorige zomer promoveerde hij aan de Rotterdamse Erasmus Universiteit op een proefschrift over de strategieën van ondernemingen ten opzichte van het regionaliseringsbeleid. In zijn woning in Haarlem licht hij toe waarom globalisering „in elk geval een opgeklopte hype” is.
Ondanks deze krachtige uitspraak onderschrijft Muller dat globalisering ingrijpend is. Maar de duidelijk zichtbare rode draad in deze verwarde kluwen bevalt hem niet. „Globalisering heeft vooral het kenmerk van het afbreken van drempels, het afbouwen van regelgeving en het wegnemen van grenzen. Daar staan weinig opbouwende zaken tegenover. Ik mis weloverwogen institutionele structuren om alles in goede banen te leiden.”
Volgens Muller is globalisering gegoten in de mal van het neoliberale model. Dat komt neer op het bevorderen van handel waarbij de rechten en belangen van investeerders vooropstaan. Terwijl allerlei barrières worden geslecht, blijven scheve machtsverhoudingen in stand. Machtige handelsblokken zoals de Verenigde Staten en de Europese Unie plukken eenzijdig de vruchten. „Je ziet dit misschien nog wel het duidelijkst in de landbouw.”
In de Wereldhandelsorganisatie (WTO) is een interessante ontwikkeling waarneembaar. Aan de ene kant staan de besprekingen in WTO-verband bij uitstek symbool voor globalisering. De grootschalige rellen bij de top van 1999 in Amerikaanse havenstad Seattle spreken duidelijke taal. Tegelijk constateert Muller dat naarmate de WTO democratischer wordt, deze organisatie het risico loopt óók machtelozer te worden als gevolg van uitholling door de rijkste lidstaten.
Tijdens de WTO-top van 2003 in de Mexicaanse badplaats Cancun bleek dat ontwikkelingslanden beter dan voorheen de handen ineen wisten te slaan. De machtige lidstaten konden dus moeilijker hun zin doordrijven. Maar dat betekende niet per definitie een stap voorwaarts in de richting van geïnstitutionaliseerde globalisering. Muller: „Partijen zullen eerder geneigd zijn afspraken proberen te maken op regionaal of bilateraal in plaats van op mondiaal niveau.”
Ook regionalisering kent verschillende vormen. Een vorm die Muller als „kleinschalige globalisering” karakteriseert, is het Noord-Amerikaanse vrijhandelsakkoord Nafta. Aan de samenwerking tussen de VS, Canada en Mexico, stelt hij, ligt namelijk het neoliberale model ten grondslag. Het wegnemen van handelsbelemmeringen staat centraal. Instituties zoals een secretariaat en een ministerraad ontbreken.
„Het idee van samenwerking is niet slecht, maar instituties kunnen ervoor zorgen dat alle partijen aan hun trekken komen in plaats dat het alleenrecht van de sterkste prevaleert. Die institutionele waarborg mis ik bij de Nafta”, zegt Muller. Toch acht hij op regionaal niveau de slagingskans hoger om levensvatbare instituties op te bouwen dan op mondiaal niveau. Het geijkte voorbeeld is de EU. Als bij geen ander regionaal samenwerkingsverband spelen instituties daarin een allesoverheersende rol.
Opvallend genoeg is het bedrijfsleven eveneens overwegend regionaal georiënteerd. Een van de belangrijkste conclusies uit Mullers proefschrift is dat er weinig echt ’mondiale’ ondernemingen zijn. De groep van regionaal georiënteerde bedrijven was de grootste en blijft dat ook. De meeste ondernemingen richten zich meer op een thuismarkt dan wordt verondersteld. Zelfs onder mammoetconcerns is dat het geval.
„Productiecijfers wijzen uit de meer dan de helft van de grootste bedrijven sterk aan de eigen regio is gebonden. De concurrentiestrijd op wereldwijde schaal heeft absoluut niet die omvang die velen veronderstellen”, zegt Muller. Hij trekt de conclusie: „De mondiale oriëntatie van ondernemers is een mythe. De meesten doen gewoon alsof. Want als ze de indruk wekken dat ze niet meedoen, straffen aandeelhouders dat af. Er is sprake van een massapsychologie die vooruitgrijpt op gevaren die kleinschaliger zijn dan men voor ogen heeft.”
Voor ondernemingen die vooral regionaal zijn georiënteerd, maakt het nogal verschil of ze opereren onder de condities van de Nafta of die van de EU. De ene samenwerkingsvorm is immers de andere niet. Luisterde Washington altijd al goed naar het bedrijfsleven, intussen wordt het geluid van ondernemingen echter ook in Brussel luider gehoord. Muller: „De druk op Europese ondernemingen zich Amerikaanser op te stellen, neemt toe. Dat leidt tot een vorm van globalisering die op regionaal niveau tot uiting komt.”
Hoewel Muller tendensen in de richting van globalisering dus zeker onderkent, verwacht hij dat de huidige regionaliseringstrend sterker zal doorzetten. Daarmee is de kans groot op een verdere verwijdering tussen Noord-Amerika en Europa. Toch geeft Muller de voorkeur aan een opbouwende vorm van regionalisering, dan aan globalisering zonder institutionele waarborgen. „Dat is het geval als ”samen sterk” betekent het bevorderen van kansen op betere inkomensverhoudingen.”