Waarden en normen, de grote verliezers van globalisering
Dankzij het proces van globalisering in de wereld -zeg maar het wegvallen van grenzen en afstanden tussen mensen, goederen, geld- en informatiestromen- krijgen ook waarden en normen een nieuwe kans, zo wordt wel beweerd. Westerse waarden en normen kunnen immers gemakkelijker elders worden verspreid, en wij kunnen sneller en indringender kennisnemen van hoe in het buitenland over ethische zaken wordt gedacht. Het klinkt logisch, maar werkt het in de praktijk ook zo?
Nee, stelt de Leidse filosoof dr. Ad Verbrugge. Globalisering (maar ook andere zaken, zoals liberalisering en schaalvergroting) ondermijnen juist het herstel van waarden en normen in een samenleving, omdat de kleinschalige, hechte gemeenschappen die daarvoor nodig zijn, erdoor verdwijnen.
Wanneer Verbrugge het heeft over normen en waarden bedoelt hij overigens meer dan alleen het uiterlijk navolgen van bepaalde wetten en regels. Bij hem gaat het om deugdethiek, en dat betreft dan de hele leefhouding van een mens - inclusief zijn motivatie en zingeving. In die zin kun je spreken van een deugdzaam leven van burgers wanneer bepaalde waarden en normen als geestelijke bagage meegedragen en overdragen worden - en dat is heel wat anders dan dat normen er met de knuppel van een diender ingeslagen zijn.
Maar die geestelijke bagage weer terugkrijgen, dat valt niet mee in een samenleving die mede als gevolg van globalisering steeds opener en beweeglijker wordt. Verbrugge heeft deze wijsheid niet van zichzelf, maar baseert zich op het gedachtegoed van de Britse postmoderne ethicus en filosoof Alasdair MacIntyre (Glasgow, 1929).
MacIntyre is een aanhanger van het zogenaamde communitarisme, een filosofische stroming die de gemeenschap van wezenlijk belang acht voor de morele opvoeding van het individu. Puttend uit de traditie (of verschillende tradities) vormen gemeenschappen als het ware de voedingsbodems voor waarden en normen, die vervolgens worden ingeslepen in de harten en levens van de leden van die gemeenschap.
Het zal niet verbazen dat MacIntyre de liberale levensbeschouwing om die reden verfoeit. Daarin wordt het individu immers als een onafhankelijke en autonome enkeling gezien, tegenover wie de gemeenschap geen moreel gezag kan laten gelden. „Individualisme is voor MacIntyre (daarom) een catastrofe voor de moraal”, aldus dr. Victor Kal in de bundel ”Grote politieke denkers”. Het leidt immers tot de vrijblijvendheid van het geïsoleerd geraakte individu, en zelfs tot nihilisme van de op zichzelf teruggeworpen enkeling.
Als het gaat om de funeste rol die globalisering speelt ten aanzien van waarden en normen sluit Verbrugge aan bij de term ”practice” (praktijk) die MacIntyre gebruikt om een ideale leef- en werkgemeenschap te typeren. In een bijdrage in het blad Wapenveld van vorig jaar zomer gaat hij daar dieper op in. Een ”praktijk” is een sociaal verband van mensen -bijvoorbeeld een bedrijf- waarin wordt samengewerkt ter bevordering van een gemeenschappelijk goed. Het is een plaats waar mensen tradities en ervaringen aan elkaar doorgeven en een groot deel van hun leven samenwerken. Er is sprake van deugdelijke uitoefening van erkend gezag door iemand die oog heeft voor het welzijn van zijn werknemers. Ten slotte dient zo’n praktijk juridisch te zijn beschermd en wel zo dat er iets van soevereiniteit in eigen kring bestaat. Een treffend voorbeeld van zo’n praktijk waren de middeleeuwse gilden. Ook familiebedrijven zouden eronder kunnen vallen.
In zulke duurzame, hechte en kleinschalige gemeenschappen floreren volgens MacIntyre (en Verbrugge) waarden en normen. Leden van zo’n gemeenschap krijgen ze als het ware met de paplepel ingegoten, raken er als vanzelf aan gewend en eigenen ze als vanzelf toe.
Maar waar vind je vandaag de dag nog zulke ”practices”? Al eerder was er in onze maatschappij sprake van flexibilisering van de arbeidsverhoudingen en van scheiding van werk en woonplaats, waardoor feitelijke verbondenheid met collega’s afnam en de gedachte verdween dat men gezamenlijk werkte aan een gemeenschappelijk goed.
Het globaliseringsproces doet daar nog een kwalijk schepje bovenop. Terwijl MacIntyres praktijk een zekere beslotenheid en soevereiniteit van de eigen levenssfeer kent, worden die kenmerken nu ondermijnd doordat globalisering juist openheid, constante alertheid en aanpassing vanwege wereldwijde concurrentie eist. Verbrugge: „Door mondiale concurrentie opgedreven, kunnen bedrijven en instellingen het zich steeds moeilijker veroorloven een praktijk in stand te houden en loyaliteit te bewaren ten opzichte van hun werknemers.”
Legt Verbrugge de lat niet te hoog door het ideaalmodel van de praktijk als voorwaarde voor herstel van waarden en normen te stellen? Verbrugge: „Het gaat er niet om dat we terugkeren naar de boerderij en de dorpsgemeenschap -dat kan niet eens-, maar wel dat we binnen die ontgrenzing die globalisering veroorzaakt, toch ergens sferen hebben waar mensen nog de kans krijgen om te verwortelen. En dat heeft in de regel toch altijd te maken met lokaliteiten, dus met je feitelijke leefwereld. Lukt het niet om zoiets te creëren -en ik sluit dat niet uit- dan heeft dat negatieve consequenties voor het herstel van waarden en normen in je samenleving.”
Dit is het tweede artikel in een serie over globalisering.