Hoe houd je hoop levend te midden van puinhoop?
Twee trieste jubilea werden deze week herdacht. Het eerste is dat de Verenigde Staten onder president George W. Bush twintig jaar geleden Irak binnenvielen, waarna het land in een chaos verzonk waarvan het nog altijd niet hersteld is. Het tweede is dat de Syrische burgeroorlog deze week twaalf jaar geleden begon – een oorlog die in delen van het land tot vandaag de dag voortduurt.
Ik heb zelf op de puinhopen van beide oorlogen gestaan, en die stemden me behoorlijk wanhopig. Hoe moet het ooit verder met deze landen? Hoe komt er een eind aan de ontwrichtende sektarische spanningen die deze gebeurtenissen hebben opgeroepen?
Hun invloed reikt bovendien veel verder dan alleen het Midden-Oosten. Er kwamen gigantische vluchtelingenstromen op gang en er ontstonden heftige discussies over de westerse rol in het Midden-Oosten. Beide creëerden wij-zij-situaties van extreme proporties.
Radicale groepen
Daarom duiken we kort in de oorzaken van ”Irak 2003” en ”Syrië 2011”. Eerst Irak: waar hebben we het over? De Amerikanen, samen met andere westerse bondgenoten, vielen in maart 2003 Irak binnen omdat de toenmalige dictator, Saddam Hussein, massavernietigingswapens zou bezitten. Het waren de jaren na 11 september 2001 en de Verenigde Staten waren uit op wraak. Saddam werd gevonden en uiteindelijk opgehangen. Irak werd min of meer een democratie, maar in de marge daarvan wisten allerlei radicale groepen hun slag te slaan. Intussen werden de massavernietigingswapens waarom het allemaal begonnen was, nooit gevonden. Saddam had ze helemaal niet.
Dan Syrië. Daar braken in 2011 massale opstanden uit tegen Bashar al-Assad, de Syrische president. Die opstanden waren gekopieerd van andere Arabische landen, zoals Tunesië en Egypte. Tijdens deze golf van protesten, samengevat onder de noemer ”Arabische lente”, moesten staatshoofden in diverse landen een veilig heenkomen zoeken. Sommigen werden vermoord. Maar zo niet Assad. Met Russische en Iraanse hulp vocht hij terug en wist uiteindelijk het grootste deel van zijn land weer onder controle te krijgen. Voor een astronomische prijs, dat wel: van de 22 miljoen Syriërs verloren er 500.000 het leven en raakten er 13 miljoen ontheemd. De schade aan huizen en infrastructuur is niet eens voor te stellen.
Democratische dominotheorie
Wat hebben ”Irak 2003” en ”Syrië 2011” met elkaar te maken? Vaak worden de gebeurtenissen gezien als losstaand van elkaar, maar de vraag is of dat terecht is. Zo schreef Midden-Oostendeskundige Ed Husain bij de tiende verjaardag van de invasie van Irak, in 2013, al dat de val van Saddam een psychologische aanmoediging betekende voor de Arabische oppositie in andere landen; ook al is dat maar een deel van het verhaal.
Het waren de jaren waarin de Verenigde Staten nog onbekommerd, niet gehinderd door een teveel aan kennis, democratische samenlevingen wilden creëren in het Midden-Oosten. Er deed zelfs een „democratische dominotheorie” de ronde. Die hield in dat de val van Saddam vast en zeker zou leiden tot de val van méér dictators in de regio. Die houding heeft ongetwijfeld lokale Arabische oppositie geïnspireerd.
De les van Irak was: blijkbaar was het echt mogelijk om dictators te verdrijven – zelfs als ze al decennia met het pluche verkleefd waren geraakt.
Vrede van Westfalen uit 1648
In zekere zin klopte dat ook. De Arabische lente rekende af met een hele serie dictators. Maar met democratie had dat allemaal niets te maken – integendeel. De uitkomst van zowel Syrië als Irak kun je vrijwel alleen negatief duiden. Irak 2003 en Syrië 2011 boden allebei ruimte aan jihadistische groeperingen – eerst al-Qaida, later Islamitische Staat. Ze hebben allebei gezorgd voor blijvende instabiliteit. Ze hebben laten zien dat noch Amerikaans ingrijpen, noch opstanden van onderop een garantie zijn voor een vredige samenleving. Ze hadden beide een nieuwe orde op het oog, maar verzandden beide in uitzichtloze oorlogen. Opnieuw: om wanhopig van te worden.
Is het dus allemaal kommer en kwel? Nou nee, niet per se. Inderdaad, tot nu toe zijn de Arabische opstanden beantwoord met een herleving van autocratie. Méér staatscontrole en minder vrijheid zijn het gevolg.
Toch kan deze ontwikkeling op de lange termijn wel degelijk iets veel groters in gang hebben gezet. En wel op de manier zoals de godsdienstoorlogen in West-Europa in eerste instantie chaos brachten, maar uiteindelijk een fundament legden van vrijheid en democratie waarvan we nog steeds profiteren. Zoals de Vrede van Westfalen uit 1648 aloude conflicten beslechtte, zo is het evenzeer mogelijk dat ook de Levant tot een modus vivendi komt: tot een manier van leven waarbij de conflicten niet langer allesbepalend zijn, maar waarbij ruimte ontstaat voor innoveren en excelleren.
Die nieuwe orde kan niet ontstaan zónder oorlogen en conflicten, denkt de Palestijns-Noorse denker en activist Iyad al-Baghdadi. „Op sommige plaatsen is burgeroorlog, op weer andere zijn er machtswisselingen. Instabiliteit hoort er helaas bij. Dit is hoe een transitie naar een democratisch systeem eruitziet. Dat is nu eenmaal geen net en ordelijk proces. Dat was het niet in Europa en dat is het niet in het Midden-Oosten.”
Misschien is dat wel de beste manier om naar het Midden-Oosten te kijken. Twaalf jaar sinds het uitbreken van de Syrische burgeroorlog en twintig jaar sinds de invasie in Irak zijn veel te kort om te duiden wat er gebeurt. Vijftig, honderd jaar; dat komt meer in de buurt.
Of de verwachtingen van Al-Baghdadi en anderen tegen die tijd uitgekomen zijn, weet uiteraard niemand. Maar wat heeft een mens te verliezen als het alternatief wanhoop is?
Journalist Jacob Hoekman speurt in de cultuurgeschiedenis naar weerbarstige vragen bij het nieuws