Deense Friezen gaan op zoek naar de restanten van hun praktisch geheel verloren geraakte taal en cultuur. De pogingen om iets terug te vinden van het Fries in Denemarken zijn weliswaar nog zeer bescheiden, maar het besef dat men iets is kwijtgeraakt met het Friese element in de cultuur begint te komen.
plattekst (u15,1,0(De Deense journalist Benny Siewertsen weet waar hij over praat. Eerder verscheen van hem een boek met de titel ”De Friezen, onze vergeten voorvaderen”. Benny Siewertsen is zelf ook een Fries, maar lang zonder dat hij het zelf wist. Of liever gezegd: zonder dat hij zich dat eigenlijk bewust was. Totdat hij zich begon af te vragen waarom er wel sprake is van een levende Friese cultuur in Nederland en in Duitsland, terwijl deze in Denemarken geheel is weggevaagd. En dat terwijl er tot enkele decennia geleden wel degelijk een Friese minderheid in Denemarken woonde. Het leefgebied van deze Friezen sloot geografisch aan op het Duitse Noord-Friesland aan de Waddenkust in Sleeswijk-Holstein.
In Siewertsens jeugd -hij is nu 72 en gepensioneerd- werd er hier en daar nog Fries gesproken. Daarna is het snel bergafwaarts gegaan. Ofwel: verder bergafwaarts gegaan, want de taal was in die tijd al sterk op zijn retour. Siewertsen denkt de verklaring voor die ontwikkeling te weten en hoopt dat de Deense Friezen wakker worden en weer interesse voor hun cultuur gaan tonen.
Sleeswijk-Holstein
Wat is er gebeurd waardoor het Fries in Denemarken totaal is verdwenen? Volgens de Deense oud-journalist kwamen de Deense Friezen in de 19e en de eerste helft van de 20e eeuw terecht in een maalstroom van nationalistische verwikkelingen. In die maalstroom hebben ze langzaam maar zeker schipbreuk geleden, zou je kunnen zeggen. In de 19e eeuw speelde de zogenaamde Sleeswijk-Holstein-kwestie, die in 1920 wel definitief werd opgelost, maar toen kwam in de jaren 1940-1945 de Duitse bezetting en daarmee was het lot van het Friese element in de Deense samenleving in de grensregio wel zo’n beetje bezegeld.
De kwestie Sleeswijk-Holstein, lang onderdeel van het Deense rijk maar bewoond door een grotendeels Duitstalige bevolking, gaf de aanzet tot het langdurige sterfproces. De bedoelde kwestie was zo ingewikkeld dat een 19e-eeuwse Engelse diplomaat eens zei dat niemand het meer begreep, op één Deense deskundige na, maar die kon het niet meer uitleggen omdat hij krankzinnig geworden was.
De kwestie leidde ondertussen wel tot twee oorlogen tussen Pruisen en Denemarken, in 1848 en in 1864. De laatste oorlog werd door Denemarken verloren en daarom moest het land Sleeswijk-Holstein afstaan, met nog een flink stuk Jutland erbij ook. Volgens Siewertsen waren de Friezen altijd overwegend op de hand van de Duitsers geweest. Met het Deense bestuur hadden ze niet veel op.
De Friese bevolking bestond voor een belangrijk deel uit welgestelde, vrije en trotse boeren. Op de Waddeneilanden, ook de Deens en de Duitse, maakten nogal wat Friezen als commandeurs (kapiteins) hun fortuin in met name de walvisvaart, voor een deel op schepen onder Nederlandse vlag, voor een deel op Duitse -Hamburgse- schepen. Denen werden door al die welgestelde Friezen eerder als armoedige indringers beschouwd dan als landgenoten. De aansluiting bij Pruisen in 1864 was dan ook geen groot probleem voor de Friezen.
Reformatie De vraag blijft nog wel waarom de Friezen Duitsgezind waren. Waren de Duitsers geen indringers? „De gerichtheid van de Friezen op de Duitse cultuur heeft haar oorsprong in de Reformatie”, vertelt Siewertsen. „In de kerk hoorde men Duits en om te kunnen worden geconfirmeerd in de lutherse kerk moesten de jongeren zich die taal eigen maken. Zo kreeg het Duits een steeds sterkere positie, temeer daar de bestuurstaal Duits was.”
In het deel van het Deenstalige Zuid-Jutland dat na 1864 Pruisen toeviel, woonde overigens ook een Duitse minderheid. De Deense Friezen waren nauw met deze minderheid verbonden. Een buitstaander merkte vaak niet eens het verschil op tussen Friezen en Duitsers in Zuid-Jutland of ”Noord-Sleeswijk”, zoals de Denen het gebied -overigens historisch helemaal juist- in vooral feestredes en dergelijke nog wel eens plegen te noemen.
In 1920 werd er een volksstemming gehouden, waarin de mensen in de omstreden gebieden mochten kiezen tussen Denemarken en Duitsland. Dat was mogelijk doordat Duitsland de Eerste Wereldoorlog had verloren. Denemarken kreeg daarbij een stuk van Jutland (Noord-Sleeswijk) terug, maar het grootste deel van Sleeswijk-Holstein bleef vanwege de uitslag van het referendum bij Duitsland. Weer hadden de Friezen in meerderheid voor Duitsland geopteerd. Toch moest een deel van de Friezen in Denemarken achterblijven. Net als de Duitse minderheid, waarmee ze vaak op één hoop werden gegooid, werden ze door de Denen scheef aangekeken.
Toen bovendien bleek dat relatief veel Deense Friezen in 1940 de Duitsers niet als bezetters, maar als bevrijders zagen, kreeg de toch al slechte verstandhouding de nekslag. Na mei 1945 achtten de Friezen in Denemarken het dan ook maar beter de Friese identiteit voorgoed vaarwel te zeggen. Zo kon het gebeuren dat er in de loop van twee à drie generaties geen enkele Fries meer te vinden was op Deens grondgebied, terwijl de Friese taal en cultuur aan de Duitse zijde van de grens juist weer opleefde, mogelijk mede doordat de Friezen zich zo wat konden distantiëren van de in opspraak geraakte Duitse cultuur.
De Friese taal wordt overigens inmiddels ook door de Duitse overheid gesteund. Siewertsen verwondert zich er desondanks over dat het zo is gegaan. Zeker ook met in gedachten, hoe in het Nederlandse Friesland de Friese taal en cultuur zich hebben weten te handhaven en zelfs versterken. Naar zijn oordeel is het in Denemarken tijd voor een omslag. „Maar misschien is het te laat”, geeft hij toe.