Bij wie zoek je je heil als het duister komt? Als de avond valt: aan het eind van de dag, aan het eind van een jaar, aan het eind van de wereld? Er is ten diepste maar één antwoord: bij Christus. Hij is de Zon der gerechtigheid Die als de dageraad opgaat (Mal. 4:2). Hij noemt Zichzelf het Licht van de wereld (Joh. 8:12).
Die gedachte, dat Christus het Licht van de dageraad is, leeft sterk in de periode van de Vroege Kerk. Christus is het Die bewaart in de nacht. De letterlijke nacht, die vol onheil is. Maar ook de nacht van verzoeking en strijd die over de wereld komt. In die duisternis is Hij het Licht Dat ons beschijnt, Dat ons bewaart, Dat in ons hart de waakvlam brandend doet blijven. Hij is ook de Zon Die het duister van de nacht eenmaal helemaal zal verdrijven.
De belijdenis van Christus als het Licht komt terug in nogal wat liederen die in de Vroege Kerk ontstaan. In de hymnen van Ambrosius (4e eeuw) bijvoorbeeld, en ook in de zogenoemde ambrosiaanse hymnen die in navolging van deze kerkvader van Milaan ontstaan. Zo ook in het lied ”Christe qui lux es et dies”, dat in de 6e eeuw ontstaat en dat gedurende de middeleeuwen grote populariteit geniet. Deze Latijnse hymne –zes coupletten en een lofverheffing– heeft in die tijd dan ook een vaste plaats in de dagelijkse getijdengebeden in kloosters en kathedralen. In het laatste gebedsuur van de dag: de completen.
Interessant is dat dit avondlied in de tijd van de Reformatie blijkbaar zo geliefd is, dat men het graag in vertaling in allerlei gezangboeken opneemt: in het Duits bijvoorbeeld, maar ook in het Nederlands. Zo verschijnt het rond 1580 in het psalmboek van Petrus Datheen, dat voor de Nederlandse gereformeerden eeuwenlang hét kerkboek zal zijn. ”Christe die du bist dach ende licht”, heet het in het oud-Nederlands.
Als er in 1773 aan een nieuwe psalmberijming wordt gewerkt, is het geen vraag of ook de Avondzang een plekje moet krijgen bij de ”Eenige Gezangen”. De versie die in het psalmboek van Hendrik Ghysen stond wordt stevig bewerkt, en zodoende ontstaat ”O grote Christus, eeuwig Licht”. Daarmee krijgt een eeuwenoude hymne een nieuw leven.
Zodoende kan de hedendaagse gebruiker van de oude berijming nog altijd meezingen met de Vroege Kerk – zelfs de melodie reikt terug tot de middeleeuwen. Het is een innig gebed tot Christus, Die het Licht is Dat ons in de nacht moet beschermen; Die Zijn christenheid wereldwijd moet beschermen. Die het vuur van de verwachting in onze harten brandend moet houden.
De lofverheffing op de Drie-enige waarmee de hymne afsluit, is in 1773 een drievoudige bede tot Vader, Zoon en Geest geworden. Die dan toch weer uitmondt in een jubeltoon: „Drie-enig God, U zij al d’ eer!”