De provincie Gelderland viert deze week een bijzondere verjaardag. Herdacht wordt dat burgers en ridders zes eeuwen geleden, op 3 mei 1418, een verbond sloten voor gezamenlijke inspraak in het bestuur van Gelderland.
Met enige geschiedkundige vrijheid kan dat ‘parlement’ worden gezien als een directe voorloper van Provinciale Staten.
De Gelderse ridders en rijke burgers uit de steden claimden in 1418 het recht om zelfstandig bijeen te komen om bestuurlijke zaken te bespreken. Ook spraken ze af dat ze na het overlijden van hertog Reinoud IV eensgezind een opvolger zouden kiezen en dat zij deze vorst voortaan zouden controleren bij het landsbestuur.
Prof. dr. Dolly Verhoeven, bijzonder hoogleraar Gelderse geschiedenis aan de Radboud Universiteit Nijmegen, is donderdag voorzitter van een minisymposium met de titel ”1418-2018. Van dualisme naar dualisme”.
Is die rechtstreekse lijn van 1418 naar nu terecht?
„Die bijeenkomst in 1418 in Arnhem is een markeringsmoment in de Gelderse geschiedenis. De steden hadden zich al verenigd in vier kwartieren, met Nijmegen, Roermond, Zutphen en Arnhem als hoofdsteden. Dit was de eerste keer dat de ridders en de steden gezamenlijk nadrukkelijk uitspraken dat Gelre als territorium bijeen moest blijven en niet zomaar door een hertog naar believen kon worden geruild of voor huwelijken worden weggegeven, wat in die tijd wel met gebieden gebeurde.
De verbondspartners eisten ook een stem bij belangrijke financiële en politieke zaken. In 1418 ligt de kiem van de latere medezeggenschap in het bestuur.”
Dat was in die tijd iets ongehoords?
„Ook op andere plekken in West-Europa ontwikkelde zich toen iets dergelijks, maar eigenlijk was het heel ongebruikelijk dat steden en ridders zo’n verbond sloten tegenover de hertog.
Reinoud werd er ook niet echt vrolijk van. De ridders en steden willen vooral ook bepalen wie de volgende hertog zou worden. Het zag ernaar uit dat Reinoud kinderloos zou overlijden. Hij had bastaardkinderen, maar geen kind bij zijn wettige echtgenote.
De ridders en de steden wilden voorkomen dat Gelre, zoals eerder voorgevallen was, in een burgeroorlog zou terechtkomen doordat er verschillende kandidaten waren voor die hertogsrol.
Toen Reinoud in 1423 overleed, kozen ze ook daadwerkelijk zijn opvolger, Arnold van Egmont, een jongen van 13. Die konden ze makkelijk naar hun hand zetten. Hij bevestigde ook hun rechten.”
De zeggenschap van de ridders en de steden is gebleven?
„Ze hielden een vrij sterke positie. Hun bijeenkomsten stonden eeuwenlang bekend als de landdagen. Beide partijen hadden ook een belangrijke rol toen Gelre in 1453 opging in het Habsburgse Rijk. Karel V hechtte eraan dat ze instemden met die overdracht.
Later werden de steden en de ridders meegetrokken in de Opstand van de Tachtigjarige Oorlog en verloor Gelre het Overkwartier met Roermond als hoofdstad. Vervolgens waren de oude kwartieren van de Veluwe, de Betuwe en de Graafschap politiek dominant, tot aan de Franse tijd en het ontstaan van het Koninkrijk der Nederlanden.
Toen was het gedaan met hun macht. De Gelderse adel kwam wel terug in het provinciebestuur, in een wat andere positie.”
Eerder benadrukte u dat de inwoners van Gelderland zich in de eerste plaats Veluwenaar, Betuwenaar of Achterhoeker voelen. Was dat Gelderse parlement wel een eenheid?
„De kwartieren wilden bij elkaar blijven onder één vorst uit het huis van Gelre, om niet te worden afgestaan, geruild of verkocht. Ze hadden wel verschillende politieke kleuren en waren het lang niet altijd samen eens.
Het is te vergelijken met de gewesten die in de Republiek van de Zeven Verenigde Nederlanden ook hun eigen belangen behartigden. Dat zag je in het klein in Gelderland gebeuren.
Gelderland was geen samengeraapt geheel, maar een verbond van kwartieren met een lange gezamenlijke geschiedenis. De gebieden waren verschillend, maar er was nooit een onafhankelijke Veluwe of Betuwe. Ze hoorden samen, vonden ze altijd.”
Het verbond van 1418 heeft ook nu betekenis?
„Het was het eerste duidelijk aanwijsbare moment in de geschiedenis van Gelderland waarop je met een groot woord zou kunnen spreken van een duaal stelstel. Een hertog en een vertegenwoordiging van zijn onderdanen, zijn volk, bespraken samen: wat zijn onze belangen en welke keuzes maken wij dan?
Die situatie is niet 600 jaar onveranderd gebleven. Een rechte lijn is er dus niet. Het duaal stelsel is nu weer terug. De gewone burger, in 1418 nog indirect vertegenwoordigd, heeft nu ook actief en passief kiesrecht en kan een plaats in de Provinciale Staten veroveren.”