Deze column staat vandaag in De Achterkrant.

Ik reed op het klaverblad Hoevelaken toen ik het hoorde. Zomaar was er in het gewone radionieuws de mededeling dat Theo van Gogh was neergeschoten in Amsterdam. Ik herinner me dat de nieuwslezeres het op zo’n vlakke toon zei dat ik het eerst niet geloofde. Het drong pas later tot me door. Van Gogh. Doodgeschoten!

Het was op een dinsdagochtend. Ik worstelde me door de kilometerslange files heen een weg naar Gouda, waar in de Sint-Jan, voorafgaande aan de begrafenis van prof. dr. C. Graafland, een rouwdienst werd gehouden.

Bijna 70 kilometer lang heb ik geluisterd naar verbijsterde reacties op de dood van Van Gogh.
Van iemand die het zag gebeuren.
Van iemand die schoten had gehoord.
En van een man die zei dat Theo nog vertwijfeld had geroepen: „Genade!”
Tussendoor steeds weer updates. Dat het echt Van Gogh was. Dat het was bevestigd door de politie. Dat er spoedoverleg was tussen allerlei belangrijke mensen. En dat alles was afgezet. Dat er mogelijk moslimterrorisme in het spel was. En dat Nederland onleefbaar werd en dat we nu zeker een burgeroorlog konden verwachten met de moslims in eigen land.

Toen was ik eindelijk in Gouda. De dienst was al begonnen, maar ik mocht nog naar binnen.
Het was heel stil in de monumentale kerk. Achterin was nog een plaatsje vrij. Ik schoof voorzichtig in de bank en probeerde me te concentreren. Maar hoe ik ook m’n best deed, m’n geest wilde maar niet landen in deze gewijde ruimte. Het nieuws over de moord op Van Gogh gonsde in m’n bloed en bonkte in m’n hoofd.
Twee werelden.
De ene wereld: een snerende Theo van Gogh die alles wat met God te maken had belachelijk maakte.
De andere wereld: deze eeuwenoude kerk waar diezelfde God al eeuwen aanbeden en bezongen werd.
Hoe krijg je de leefwereld van een theoloog als dr. Graafland en die van een beroepskwetser als Van Gogh bij elkaar?
De Bijbel ging open en de eeuwenoude woorden van de profeet Jesaja klonken door de ruimte. „En men zal te dien dage zeggen: Zie, Deze is onze God, wij hebben Hem verwacht, wij zullen ons verheugen en verblijden in Zijn zaligheid…”
„Te dien dage…”

Aan het einde van de dienst, zongen we twee coupletten van Psalm 150. De voorganger vertelde erbij dat de overleden professor ooit, tijdens de begrafenis van zijn moeder, veel troost had geput uit de laatste regel van het eerste vers van die psalm: „Voor Zijn troon en hier beneden.”

’s Avonds verzamelden zich op de Dam in Amsterdam voor het oog van de camera’s tienduizenden mensen voor een lawaaidemonstratie. Hoogwaardigheidsbekleders schreeuwden zich de kelen hees om maar duidelijk te maken dat ze woedend waren en geschokt door de moord op Theo. En het volk brulde, krijste, loeide. Er werd met pannendeksels geslagen en de lucht trilde van primitieve volkswoede in een modern jasje.

2 november 2004.
Psalm 150 versus een lawaaidemonstratie - een symfonie van lof tegenover een kakofonie van woede.
Dat krijg je nooit onder één noemer.

OFER