Een goedgeknoopte das is de eerste serieuze stap in het leven, zei ooit de Iers-Engelse schrijver-dichter Oscar Wilde.
De stropdas zoals wij die kennen, stamt uit de jaren twintig van de vorige eeuw, liet ik me vertellen. Daarvoor was hij veel breder. Oorspronkelijk moet het een halsdoek zijn geweest, waaraan je je mond afveegde of waarin je je neus snoot. Dat zal een frisse toestand zijn geweest.
Heeft Wilde gelijk, dan moet ik mijn eerste serieuze stap feitelijk nog steeds zetten. Ja, natuurlijk draag ik af en toe een stropdas, als ik er echt niet omheen kan en het officieel moet zijn. Zodra die dracht echter éven valt te vermijden, ben ik actief lid van de club van wijlen prins Claus. Met de Declaration Of The Tie bevrijdde hij zich acht jaar van „de slang” om zijn hals. „Werp af het touw dat u bindt.” Over wat hij er eventueel allemaal nog méér mee wilde zeggen, psychologiseren we nu even niet.
Bij mij zit het vooral vast op dat ”goedgeknoopt”. Windsor, halve Windsor, Duitse knoop, Manhattan, platte knoop, Pratt of Shelby, het maakt allemaal weinig uit. Het gedoe voor de spiegel eindigt maximaal met een middelmatig resultaat en dat blijft de jaren door zo. Heen en weer, op en neer en wéér is de verdeling van de lengte verre van perfect, wéér zit de knoop niet onberispelijk recht of ziet hij eruit alsof hij lange tijd ergens klem tussen heeft gezeten.
Daar bestaan schema’s voor, knoopschema’s. Ja, dat weet ik, maar ik hoef ze niet te hebben, want die helpen bij mij evenmin. Vijfentwintig jaar geleden stuurde een liefhebbende tante me al zo’n velletje met mogelijkheden, het zwerft nog ergens in een la. Tegen de tijd dat ik dat rijtje tekeningetjes begrijp en heb uitgeprobeerd, zit ik verward in de kruiselingse banen en resteert toch weer zo’n halfgare knoop. Ik heb me erbij neergelegd dat het nooit wat zal worden.
De antidasbeweging komt uit de jaren zestig, met een uitloper naar de seventies. Lange haren, spijkerbroeken, baarden, zelfgebreide vesten en knoflookgeuren waren daarvan de zekerste kenmerken. Helaas zijn sommige mensen in die fase blijven steken. En dan heb ik het niet over de dragers, maar over degenen die zo’n kenmerk aangrijpen om iemand af te serveren, want niet behorend tot de eigen club.
Jammer genoeg is de wereld allang niet meer zo overzichtelijk als in die eerste tijd van spijkerstof en knoflookdamp. Want in het kinderlijke blij- en treurspel dat dezer weken weer wordt opgevoerd als opmaat naar de Tweede Kamerverkiezingen op 22 november staan twee doorgaans daslozen te kemphanen die vanuit tegengestelde richting de arena betreden. Wouter Bos van links, Mark Rutte van rechts, al valt er ook aan die twee richtingaanduidingen nauwelijks meer helderheid te ontlenen.
De knoop in de stropdas van Balkenende zit overigens altijd even onberispelijk. Hij heeft het papiertje van zijn tante kennelijk wél goed begrepen, of hij heeft er iemand voor in dienst genomen. Wie zegt mij trouwens dat niet zijn vrouw Bianca ’s morgens een verse das strikt voor haar Jan Peter? „Hier Amélie, breng jij deze das even naar papa.”
A tie or not a tie, dat is de kwestie die volgende week tot klaarheid komt. Ik hoop dat de echte stropdasdrager in het Torentje blijft, wat daar verder ook voor mitsen en maren aan kleven. Want met een minister-president zonder das heb je pas echt een strop.