Deze column staat vandaag in De Achterkrant.

Ze heette Gerda en was een vriendin van mijn jongste zusje. Derde klas middelbare school, schat ik. Veertien jaar. Op een vrijdagmorgen in de zomervakantie ging de telefoon. Ik was alleen thuis en nam op. Of mijn zusje er was en of zij meeging naar het zwembad, vroeg ze.

Op beide vragen was het antwoord ontkennend. Mijn zus was sinds een week op vakantie, met m’n ouders in Zuid-Limburg. Ik zou hen die dag per trein nareizen. We praatten nog wat, waarover ben ik vergeten. Vrolijk zei Gerda gedag, dat herinner ik me wel. Een blij kind.

Die middag nam ik de trein richting zuiden. Er ging wat mis met de afspraken over het afhalen op station Valkenburg -mobieltjes waren er niet- en pas halverwege de avond belandde ik op het vakantieadres in Epen aan de Geul. Jaren later kwam ik weer langs dat appartementengebouw. Ook daaraan kleeft die verdrietige herinnering.

De volgende dag kocht ik een ochtendkrant. Ergens op een nieuwspagina stond een klein vijfregelig berichtje. M’n oog viel erop, de verschrikking ervan drong langzaam tot me door. De onomkeerbaarheid, de gruwel. De 14-jarige G. (en dan haar achternaam, het kon niet missen) uit mijn woonplaats was de dag ervoor verongelukt. Op de fiets, samen met een nichtje, geschept door een auto. Pal voor haar huis. Op slag dood, het andere meisje zwaargewond. Zulke feiten passen -ongelofelijk maar waar- in vijf krantenregels.

Gerda is een zwart-witfoto in het huis van m’n zus. Wij werden tientallen jaren ouder, zij bleef veertien. Een lief, lachend gezicht, krullen. Op die foto bijt ze in een appel. De levenslust spat er af.

Ik kan niet langs de plaats komen waar ze stierf of ik moet denken aan die vrijdag. Aan haar vader en moeder, die in dat huis bleven wonen. Vluchten helpt ook niet. Vaak denk ik verder. Omdat er zo véél ouders zijn die zo’n verdriet meedragen. Want kinderen vormen een kwetsbare groep in het verkeer.

Gerda was een van de velen die dat jaar het leven lieten. In die tijd nog duizenden, inmiddels schommelt het jaarlijkse dodental door verkeersongevallen rond de 1000, soms ligt het wat lager. Kinderen, grijsaards, mannen, vrouwen. Veel jongeren, heel veel jongeren. „De auto lijkt een afgod die mensenoffers vraagt”, zei een weduwe ooit tegen me. Haar man verongelukte terwijl hij naast haar fietste. De dader was een snelheidsmaniak met een reeks veroordelingen wegens te hard rijden op z’n naam.

Waarom dit gemijmer? Het is november. Zondag over een week is de Nationale Herdenking Verkeersslachtoffers -proef de laatste drie lettergrepen-, dit jaar in Middelburg. Ook dan is Gerda in mijn gedachten. Samen met anderen die op weg gingen en niet meer thuiskwamen. Een vriend, een collega. Herdenken moet, herdenken is goed. Al is het jammer dat het in Middelburg bij menselijke woorden blijft. Goede teksten en stemmige muziek kunnen wel helpen, maar schieten tekort.

Een enkele zondag geleden schoof een nichtje van Gerda naast me in de kerkbank, Hoe oud? Een jaar of veertien. We kennen elkaar niet. Ik heb wat langer dan gewoonlijk opzij gekeken, zoekend naar gelaatstrekken die overeen zouden kunnen komen. Voor haar is Gerda vooral een naam, van een tante die ze nooit kende. Mijn herinnering blijft. Herdenken moet. Herdenken is goed.

MAX